202201298/4/R3.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Haaksbergen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Haaksbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Stepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [partij] beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3399 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het daar omschreven gebrek in het besluit van de raad van 22 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Stepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz" te herstellen. Bij besluit van 20 december 2023 (hierna: het eerste herstelbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "Stepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
Uzin Utz Nederland B.V. heeft nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 29 mei 2024 (hierna: het tweede herstelbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "Stepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz" opnieuw gewijzigd vastgesteld.
Uzin Utz Nederland B.V. heeft een nader stuk ingediend.
[appellanten] hebben een zienswijze over het tweede herstelbesluit naar voren gebracht.
Uzin Utz Nederland B.V. en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2024, waar
[appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, mr. M. Timmerman en drs. ing. C.C.G. Mensink, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Uzin Utz Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Enschede, ing. J.H.C. Gerfen en ir. D.R.T. Bonnema, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 17 september 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet in de uitbreiding van Uzin Utz dat is gevestigd op het bedrijventerrein Stepelerveld in Haaksbergen. De uitbreiding ziet specifiek op de mogelijkheid om een gebouw met een maximale toegestane bouwhoogte van 42 m te realiseren, een zogenaamde poedertoren.
3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak, onder 5.4, overwogen dat, zonder nadere motivering van de raad niet op voorhand aannemelijk is dat een verticale uitbreiding van de bestaande inrichting met een poedertoren ongeveer 26 m met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m2, geen invloed heeft op de aspecten geluid en externe veiligheid ten opzichte van de voorheen bestemde situatie. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil heeft de Afdeling aanleiding gezien om het college met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op te dragen het gebrek in het besluit van 22 december 2021 te herstellen. Daartoe diende de raad alsnog onderzoek te doen naar de mogelijke gevolgen van het plan met betrekking tot de aspecten geluid en externe veiligheid.
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad met het eerste herstelbesluit het bestemmingsplan "Stepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz" gewijzigd vastgesteld en daarbij alsnog onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van de voorziene poedertoren met betrekking tot de aspecten geluid en externe veiligheid. Vervolgens heeft de raad het tweede herstelbesluit genomen en het bestemmingsplan "Stepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz" opnieuw gewijzigd vastgesteld.
Beoordeling van het beroep
5. [appellanten] hebben beroep ingesteld tegen het eerste herstelbesluit van 20 december 2023. Het tweede herstelbesluit van 29 mei 2024 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding. Het beroep van [appellanten] is van rechtswege mede gericht dit tweede herstelbesluit.
6. Het besluit van 20 december 2023 is het eerste herstelbesluit, genomen ter uitvoering van de tussenuitspraak van de Afdeling van 6 september 2023. De Afdeling stelt vast dat [appellanten] geen beroep hebben ingesteld tegen het eerdere besluit van 22 december 2021. De Afdeling zal daarom beoordelen of het beroep tegen het besluit van 20 december 2023, gelet daarop, ontvankelijk is.
De Afdeling overweegt dat vanwege het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen niet kan worden aanvaard dat tegen een herstelbesluit dat hangende de procedure wordt genomen, beroep wordt ingesteld door een belanghebbende die geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. Dat geldt niet als die belanghebbende door het nieuwe besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren of als door gewijzigde feiten of omstandigheden de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen dat eerdere besluit.
7. De Afdeling heeft [appellanten] bij brief van 14 maart 2024 in de gelegenheid gesteld uit te leggen of zij door het nieuwe besluit in een nadeliger positie zijn komen te verkeren of dat hen door gewijzigde feiten of omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden verweten dat geen beroep te hebben ingesteld tegen het eerdere besluit.
8. [appellanten] hebben in de reactie op de brief van de Afdeling uiteengezet dat in het besluit van 20 december 2023 de raad voor het eerst een geluidsnorm heeft opgenomen voor de voorziene poedertoren. Door het stellen van deze nieuwe norm en de volgens hen slechte onderbouwing ervan, waarin volgens hen wordt gesuggereerd dat hun woning niet bestaat, voeren zij aan dat zij in een nadelige situatie zijn gekomen. In hun beroepschrift stellen zij dat zij sinds augustus 2021 eigenaar zijn geworden van de woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] en dat zij in het begin vooral de focus hadden op het verbouwen van hun woning. In een later stadium hoorden zij pas dat er een groot gebouw zou komen op het industrieterrein tegenover hun woning, aldus [appellanten].
9. [appellanten] hebben geen gewijzigde feiten of omstandigheden aangevoerd, waardoor het hen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen beroep hebben ingesteld tegen het eerdere besluit en ook is niet gebleken dat zij door het nieuwe besluit in een nadeliger positie zijn komen te verkeren.
De Afdeling is van oordeel dat de hen genoemde geluidsnorm hen niet in een nadeliger positie heeft gebracht, omdat aanvankelijk geen geluidsnorm ter beperking van geluidsoverlast van de poedertoren in de planregels was opgenomen. Die geluidnorm is eerst bij het eerste herstelbesluit opgenomen en in het tweede herstelbesluit op onderdelen aangepast. Ook is er geen sprake van gewijzigde feiten of omstandigheden. Uit de door de raad overgelegde informatie van het Kadaster blijkt dat [appellanten] sinds 30 juni 2021 eigenaar zijn geworden van de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Voor zover zij aanvoeren dat zij hun woon- en leefomgeving nu anders waarderen omdat zij klaar zijn met het verbouwen van hun woning dan ten tijde van het besluit van 22 december 2021, geen gewijzigde omstandigheid is op grond waarvan tot het oordeel moet worden gekomen dat het hen niet kan worden verweten dat zij niet eerder tegen het plan zijn opgekomen.
10. Gelet op het voorgaande valt niet in te zien dat het besluit van 20 december 2023, waartegen [appellanten] nu opkomen, hen in een nadeligere positie brengt, dan wel dat er gewijzigde omstandigheden zijn waardoor hen niet kan worden verweten dat zij niet eerder tegen het bestemmingsplan zijn opgekomen. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat hun beroep niet-ontvankelijk is.
Conclusie
11. Het beroep is niet-ontvankelijk.
12. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Ewijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
867