ECLI:NL:RVS:2024:4475

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
202305682/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. ten Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom wegens overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld had op 18 augustus 2021 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] vanwege een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De overtreding betrof een zonder omgevingsvergunning gerealiseerde overkapping aan de achterzijde van de woning van [appellant], die in strijd zou zijn met het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'. Het college stelde dat de overkapping de maximale bebouwingsoppervlakte van 150 m² voor bijbehorende bouwwerken overschreed.

De rechtbank Limburg oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat de overkapping in strijd was met de planregels. [appellant] ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank had miskend dat er geen overtreding was, omdat volgens hem bestaande bijbehorende bouwwerken niet meegeteld mochten worden bij de beoordeling van de nieuwe overkapping. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 september 2024 behandeld en bevestigd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de overkapping in strijd was met de planregels. De Afdeling oordeelde dat het college handhavend kon optreden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202305682/1/R1.
Datum uitspraak: 6 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 juli 2023 in zaak nr. 22/1021 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld.
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2021 heeft het college [appellant], onder oplegging van een dwangsom, gelast binnen vier weken na de verzendatum van dat besluit de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) op het kadastrale perceel gemeente Simpelveld, sectie M, nummer 458, plaatselijk bekend als [locatie] te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 17 januari 2022 heeft het college de verbeurde dwangsommen vastgesteld op € 9.000,00 en heeft het besloten over te gaan tot invordering daarvan.
Bij besluit van 25 maart 2022 is het door [appellant] tegen de besluiten van
18 augustus 2021 en 17 januari 2022 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2024, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.B. Valkenberg, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 18 augustus 2021 heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wabo zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       De overtreding betreft een zonder omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" gerealiseerde overkapping aan de achterzijde van de woning op het perceel [locatie].
Volgens het college is de overkapping in strijd met artikel 27.2.3, onder a, van de planregels. Gelet op de redactie van deze planregel geldt volgens het college de maximale bebouwingsoppervlakte van 150 m² voor bijbehorende bouwwerken op het gehele perceel waarop de bestemming "Wonen" rust, zowel binnen als buiten het bouwvlak. Het college heeft er op gewezen dat zich op voornoemde gronden een garage van circa 32 m², een overkapping aan de voorzijde van de woning van circa 11,6 m² en een schuur van circa 150 m² bevinden, waardoor reeds circa 193,6 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is. De overkapping heeft een oppervlakte van circa 37 m². De volgens het college maximaal toegelaten oppervlakte van 150 m² wordt daarmee volgens hem ruimschoots overschreden.
Het college is niet bereid medewerking te verlenen aan legalisatie van de overkapping. Het college heeft er in dat kader op gewezen dat voorafgaand aan de bouw van de overkapping [appellant] op meerdere  momenten door het college te kennen is gegeven dat de overkapping strijdig is met het bestemmingsplan en daarvoor geen omgevingsvergunning zal worden verleend.
Wettelijk kader
3.       Artikel 27.2.3, onder a, van de planregels luidt:
"De gronden buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 60% worden bebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, aanbouwen en bijgebouwen en open overkappingen maximaal 150 m² mag bedragen."
Artikel 27.2.9 luidt:
"Voor zover bestaande maten afwijken van de bepalingen in 27.2.2, 27.2.3 en 27.2.8 mogen de bestaande maten gehandhaafd worden."
Beroepsgronden
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is van een overtreding. Volgens [appellant] volgt uit artikel 27.2.9 van de planregels dat de bestaande bijbehorende bouwwerken, aanbouwen en bijgebouwen en open overkappingen bij de beoordeling van de onderhavige overkapping niet meetellen bij toetsing aan artikel 27.2.3, onder a, van de planregels. De door de rechtbank aan artikel 27.2.9 gegeven uitleg valt volgens hem niet uit de planregeling te herleiden en klopt juridisch gezien niet.
4.1.    De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellant] dat geen sprake is van strijd met artikel 27.2.3, onder a, van de planregels gelet op artikel 27.2.9. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 11 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt hieraan nog toe dat uit artikel 27.2.9 van de planregels niet volgt dat bij toetsing van een nieuwe situatie aan het, ingevolge artikel 27.2.3, onder a, van de planregels, maximaal toegestane aantal m² aan bijbehorende bouwwerken, de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaande bijbehorende bouwwerken, aanbouwen en bijgebouwen en open overkappingen niet worden meegeteld.
De conclusie is dat is gehandeld in strijd met 27.2.3, onder a, van de planregels, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Het betoog slaagt niet.
5.       Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Handhavend optreden kan onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
6.       [appellant] wijst op de omstandigheden bij de bouw van de schuur en mededelingen die in dat kader door ambtenaren van de gemeente zouden zijn gedaan met betrekking tot een eventueel nog te bouwen terrasoverkapping of serre achter de woning. [appellant] voert aan dat dit heeft meegespeeld bij de afweging om de terrasoverkapping te bouwen.
6.1.    [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat niet is bedoeld een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel, maar enkel dient om te verklaren waarom de overkapping is gerealiseerd ondanks het standpunt van het college voorafgaand aan de bouw dat de overkapping strijdig is met het bestemmingsplan. Ook anderszins is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college niet handhavend op heeft mogen treden. De enkele omstandigheid dat met ambtenaren van de gemeente ten tijde van de bouw van de schuur, wat daar verder van zij, is gesproken over de mogelijkheid van de bouw van een terrasoverkapping is onvoldoende voor een dergelijk oordeel.
Het betoog slaagt niet.
7.       [appellant] heeft in hoger beroep, net als in beroep, geen specifieke beroepsgronden aangevoerd tegen de invorderingsbeschikking, zodat het hoger beroep ook in zoverre niet kan slagen.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024
580