202304149/1/R4.
Datum uitspraak: 6 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd in Arnhem,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 23 mei 2023 in zaak nrs. 23/1656 en 23/1660 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2022 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom van € 2.500,00- ineens gelast een reclamekar en drie vlaggenmasten te verwijderen.
Bij besluit van 7 februari 2023 heeft college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. B. Oudenaarden, advocaat in Arnhem, en [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Kasteel, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 13 januari 2022 heeft het college aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellante] is gevestigd in een kantoorpand aan de [locatie] in Arnhem (hierna: het perceel). Het college heeft op 19 november 2021 het voornemen kenbaar gemaakt om handhavend op te treden tegen op het perceel zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo aanwezige reclameobjecten, te weten drie vlaggenmasten en één reclamekar. Het college heeft [appellante] bij besluit van 13 januari 2022 gelast de drie vlaggenmasten en de reclamekar te verwijderen voor 1 maart 2022. Voor zover hier van belang, heeft het college aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de reclameobjecten in strijd zijn met artikel 1.2, eerste lid, van de planregels van het bestemmingsplan "Alteveer- t’ Cranevelt" (hierna: het bestemmingsplan), waardoor [appellante] in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo heeft gehandeld. Volgens het college bevinden de reclameobjecten zich in de onbebouwbare zone buiten het bouwvlak, waardoor daar geen bouwwerken zijn toegestaan.
3. Het hoger beroep richt zich alleen tegen het oordeel van de rechtbank over de reclamekar.
4. De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage is onderdeel van deze uitspraak.
Is er een overtreding?
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de reclameobjecten in de onbebouwbare zone liggen en daarmee in strijd zijn met het bestemmingsplan. Daartoe voert [appellante] aan dat de rechtbank een verkeerde uitleg heeft gegeven aan artikel 1.1, onder 10 en 13, van de planregels. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, bij het ontbreken van een bebouwbare zone, het bouwvlak gelijk is aan de bouwzone. Volgens [appellante] volgt uit artikel 1.1, onder 13, van de planregels dat een bouwzone altijd een gedeelte is van een bouwvlak en dat de bouwzone daarom niet exact kan samenvallen met het bouwvlak. Daarnaast voert [appellante] aan dat uit artikel 1.1, onder 10, van de planregels volgt dat een bouwvlak kan overeenkomen met het bestemmingsvlak. Omdat de reclamekar binnen het bestemmingsvlak stond, is er geen strijd met artikel 1.2, eerste lid, van de planregels, aldus [appellante].
Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 2.17 van de planregels geen andersluidende bepaling is als bedoeld in artikel 1.2 van de planregels. Volgens [appellante] vloeit uit de planregels niet voort dat een andersluidende bepaling een expliciete vermelding hiervan behoeft. Dat artikel 2.17 van de planregels een andersluidende bepaling is in de zin van artikel 1.2 volgt volgens [appellante] uit de vermelding van het kopje "bouwvoorschriften".
5.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de reclamekar in strijd is met het bestemmingsplan omdat deze in de onbebouwbare zone is geplaatst buiten het bouwvlak. [appellante] heeft zich weliswaar terecht op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan voorziet in een regeling waarin een bouwvlak kan worden aangegeven door de bestemmingsgrenzen, maar gelet op de lijnen op de verbeelding van het bestemmingsplan, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bouwvlak in dit geval overeenkomt met de bouwzone en dat het overige gedeelte van het bestemmingsvlak de onbebouwbare zone vormt. Dat de kleuren op de verbeelding niet geheel duidelijk zijn, zoals [appellante] ook betoogt in hoger beroep, doet hier niet aan af, omdat aan de hand van de dikte van de lijnen, geconcludeerd kan worden dat het deel waar de reclamekar was gebouwd een onbebouwbare zone betreft en daar bouwen gelet op artikel 1.2 van de planregels niet is toegestaan.
5.2. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat uit de systematiek van het bestemmingsplan kan worden afgeleid dat artikel 2.17.2 van de planregels geen andersluidende bepaling is in de zin van artikel 1.2, eerste lid, van de planregels. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat in artikel 2.17.2, anders dan in bijvoorbeeld artikel 2.12.2, eerste lid, niet specifiek wordt benoemd dat het een afwijking betreft van het bepaalde in artikel 1.2, eerste lid, van de planregels. Met de bepaling in artikel 2.17.2 is alleen geregeld dat slechts de binnen de gegeven bestemming passende bouwwerken mogen worden gebouwd. Uit het gebruik van de bewoording "op deze gronden mogen" kan, anders dan [appellante] betoogt, dan ook niet de conclusie worden verbonden dat die bepaling een andersluidende bepaling betreft .
Het betoog slaagt niet.
Slot en conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024
700-1110
Bijlage - wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […]
De planregels
Artikel 1.1 begripsomschrijvingen
in deze voorschriften wordt verstaan onder:
[…]
10. bouwvlak: een door bouw- of bestemmingsgrenzen op de plankaart aangegeven vlak waarmee gronden zijn aangeduid waarop bouwwerken zijn toegestaan;
[…]
13. bouwzone: het gedeelte van een bouwvlak dat in zijn geheel, of, indien als zodanig op de plankaart aangegeven, tot een bepaald percentage mag worden bebouwd;
14. bebouwbare zone: het gedeelte van een bouwvlak, niet behorend tot de bouwzone;
15. onbebouwbare zone: het gedeelte van een bestemmingsvlak, dat buiten het bouwvlak is gelegen;
[…]
Artikel 1.2 Wijze van meten en overige toepassingen
1. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in hoofdstuk 2 van deze voorschriften, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
[…]
Artikel 2.17 Kantoren
2.17.1 doeleinden
De op de plankaart als "kantoren" aangewezen gronden zijn gestemd voor;
- kantoren;
- groenvoorzieningen;
- voorzieningen ten behoeve van het verkeer en straatmeubilair.
2.17.2 bouwvoorschriften
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de plankaart maximum bouwhoogte uitsluitend de in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.