ECLI:NL:RVS:2024:4567

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
202305590/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de ontvangst van het besluit tot buitenbehandelingstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juni 2023. Het geschil betreft een inzageverzoek dat [appellante] op 30 juli 2018 heeft ingediend op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Na het uitblijven van een beslissing heeft [appellante] het college in gebreke gesteld op 25 september 2018, waarna een termijn van 14 dagen is ingegaan voor het college om te beslissen zonder dwangsom. Het college heeft op 26 september 2018 het verzoek buiten behandeling gesteld. De centrale vraag in deze procedure is of [appellante] dit besluit heeft ontvangen. Indien niet, zou het besluit niet correct zijn bekendgemaakt en zou het college dwangsommen hebben verbeurd.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat [appellante] de ontvangst van het besluit niet heeft betwist, maar in hoger beroep stelt zij dat zij het besluit niet heeft ontvangen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit door [appellante] is ontvangen. Tijdens de zitting zijn er stukken besproken die bevestigen dat het besluit inderdaad door [appellante] is ontvangen. De Afdeling concludeert dat de enkele stelling van [appellante] in hoger beroep dat zij het besluit niet heeft ontvangen, niet voldoende is om de eerdere vaststelling van de rechtbank te weerleggen.

De Afdeling oordeelt dat het college binnen de termijn van de ingebrekestelling een besluit heeft genomen op het AVG-verzoek van [appellante]. Hierdoor heeft het college geen dwangsommen verbeurd. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202305590/1/A3.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellante], zonder vaste woon- of verblijfplaats,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juni 2023 in zaak nr. 19/2442 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
Openbare zitting gehouden op 30 oktober 2024 om 12:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer
Griffiers: mr. Y. Soffner, mr. S. Langeveld-Mak, mr. K. Carvalho
Verschenen:
[appellante], bijgestaan door mr. J.F.R. Eisenberger, advocaat te Heemskerk, vergezeld door [persoon].
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 22 juni 2023 van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] tegen het besluit van 3 januari 2019 ongegrond heeft verklaard.
Beslissing
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden:
Het geschil gaat over een inzageverzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) dat [appellante] op 30 juli 2018 heeft gedaan. Op 25 september 2018 heeft [appellante] het college in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op haar verzoek. Hierdoor is een termijn van 14 dagen ingegaan om te beslissen zonder een dwangsom te verbeuren. Het college heeft bij besluit van 26 september 2018, dus binnen deze termijn, het verzoek buiten behandeling gesteld. De centrale vraag in dit geschil is of [appellante] dit besluit heeft ontvangen. Als [appellante] dit besluit niet heeft ontvangen, dan is het besluit niet juist bekendgemaakt en heeft het college dwangsommen verbeurd wegens het niet tijdig beslissen, zo is tussen partijen niet in geschil.
De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] de ontvangst van het besluit tot buitenbehandelingstelling niet heeft betwist. [appellante] betoogt in hoger beroep dat zij het besluit niet heeft ontvangen, dat het aan het college is om de verzending aan te tonen, en dat nu het college daarin niet is geslaagd het college daarom dwangsommen heeft verbeurd.
De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit door [appellante] is ontvangen. De Afdeling stelt om te beginnen vast dat de ontvangst van het besluit op geen enkel eerder moment van de rechtsgang is betwist. Dat gebeurt voor het eerst in hoger beroep. Tijdens de zitting zijn stukken besproken waaruit blijkt dat het besluit tot buitenbehandelingstelling wel degelijk door [appellante] is ontvangen. Deze stukken zijn de derde ingebrekestelling van 6 december 2018, van de toenmalige advocaat van [appellante], waaruit blijkt dat hij het besluit van 26 september 2018 heeft ontvangen, de zittingsaantekeningen van de zitting bij de rechtbank, waaruit volgt dat over het besluit van 26 september 2018 op zodanige wijze is gesproken dat niet valt te betwijfelen dat het was ontvangen, en de pleitnota van de gemachtigde van [appellante] in beroep, waarin aan dit besluit wordt gerefereerd zonder de ontvangst ervan te weerspreken.
Tegen deze achtergrond volstaat de enkele stelling van [appellante] in hoger beroep dat zij het besluit tot buitenbehandelingstelling toch niet heeft ontvangen, niet. Het betoog ter zitting bij de Afdeling dat haar advocaat dan weliswaar het besluit heeft ontvangen, maar zij zelf persoonlijk niet, slaagt niet, omdat het besluit aan haar gemachtigde mocht worden verzonden en ontvangst door de gemachtigde geldt als ontvangst door [appellante]. Tijdens de zitting heeft [appellante] ook nog betoogd dat hiermee niets is gezegd over de datum van ontvangst van het besluit. Dit is echter een betoog van een andere orde dan de betwisting van de ontvangst zelf. Dit argument had [appellante] dan beter moeten onderbouwen, bijvoorbeeld door te verduidelijken wanneer het besluit dan wel is ontvangen en met welke gevolgen voor de verbeurte van dwangsommen, maar dat heeft zij nagelaten.
Nu het aannemelijk is dat [appellante] het besluit tot buitenbehandelingstelling heeft ontvangen, is de discussie of het college een verzendadministratie heeft waaruit blijkt dat en wanneer het besluit tot buitenbehandelingstelling is verstuurd, niet relevant. Het college heeft binnen de termijn van de ingebrekestelling een besluit genomen op haar
AVG-verzoek. Daarmee heeft het college geen dwangsommen verbeurd.
Het hoger beroep is ongegrond.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
818-1121