202304453/1/A3.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Waddinxveen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 juni 2022 in zaak nr. 21/3184 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen.
Openbare zitting gehouden op 30 oktober 2024 om 11:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer
Griffiers: mr. Y. Soffner, mr. S.R. Renkema, mr. K. Carvalho
Verschenen:
[appellant];
Het college, vertegenwoordigd door mr. A. del Rio.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 29 juni 2022 van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 15 maart 2021 ongegrond heeft verklaard. In dit besluit is het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 18 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
Beslissing
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden:
Deze procedure gaat alleen over het briefadres dat het college op verzoek van [appellant] aan hem heeft toegekend, nadat een eerdere aanvraag buiten behandeling was gesteld. De kern van het geschil is of het college het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het procesbelang van [appellant] zou ontbreken, nu hij in het besluit van 18 januari 2021 heeft gekregen wat hij heeft verzocht. [appellant] betoogt dat hij belang had bij het bezwaar omdat de datum waarop hem een briefadres is toegekend bepalend is voor de ingangsdatum voor zijn bijstandsuitkering. Hij wil dat de toekenning van het briefadres gebeurt met terugwerkende kracht, niet vanaf 30 november 2020, het moment van zijn tweede aanvraag, maar vanaf 14 oktober 2020, het moment van zijn eerste aanvraag.
De Afdeling sluit niet uit dat het moment waarop een briefadres is toegekend op zichzelf procesbelang kan opleveren, vanwege de mogelijke relevantie voor bijvoorbeeld de ingangsdatum van een bijstandsuitkering. In dit geval heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de toekenning van het briefadres is gebeurd naar aanleiding van de aanvraag van 30 november 2020. [appellant] heeft zijn eerste aanvraag weliswaar op 14 oktober 2020 ingediend, maar deze aanvraag is bij besluit van 27 november 2020 buiten behandeling gesteld. Tegen dit besluit had [appellant] rechtsmiddelen kunnen aanwenden. Dat heeft hij niet gedaan. Deze aanvraag speelt in deze procedure daarom geen rol.
Na de buitenbehandelingstelling heeft [appellant] opnieuw gecorrespondeerd met het college en formulieren ingevuld. Het college heeft dit terecht geïnterpreteerd als een nieuwe aanvraag. Op 30 november 2020 was de aanvraag volgens het college compleet, waardoor het college deze datum heeft aangehouden als de aanvraagdatum van de toekenning van het briefadres. Met het toekenningsbesluit van 18 januari 2021 heeft [appellant] bereikt wat hij verzocht. Met zijn bezwaar kon hij dus niet meer bereiken dan wat hem is toegekend. Dit betekent dat het college zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Verder heeft [appellant] tijdens de zitting van de Afdeling aangevoerd dat hij afwezig was bij de zitting van de rechtbank omdat de rechtbank de afwijzing van zijn uitstelverzoek niet naar zijn nieuwe adres heeft verstuurd.
De Afdeling is van oordeel dat dit voor risico van [appellant] komt. De Afdeling stelt vast dat de rechtbank zijn uitstelverzoek heeft afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van het uitstelverzoek gestuurd naar het tot dan toe bij de rechtbank bekende, door [appellant] opgegeven adres waar ook de uitnodiging voor de zitting heen was gestuurd en die [appellant] wel heeft ontvangen. [appellant] heeft zijn adreswijziging niet tijdig aan de rechtbank doorgegeven. De rechtbank heeft daarom de brief terecht naar het tot dan toe bekende adres toegezonden. Dit betekent dat de rechtbank geen fundamenteel procesrecht heeft geschonden.
Het hoger beroep is ongegrond.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
818-1121