202306028/1/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Zandvoort,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 22 augustus 2023 in zaak nr. 23/1596 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort.
Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2022 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een bewonersparkeervergunning afgewezen.
Bij besluit van 12 januari 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door S.K. Reijke, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.F. Baars en M. de Vries, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een eigen parkeerplaats bij zijn woning, maar wil een bewonersparkeervergunning om zijn tweede auto te kunnen parkeren op de openbare weg. Dit is volgens het college op grond van artikel 4, tweede lid, van de Parkeerverordening 2022 en artikel 4, derde en vijfde lid van de Nadere Regels parkeerverordening Zandvoort echter niet mogelijk, omdat op het adres van [appellant] volgens de ‘Beleidsregels Adressenlijst maximum aantal parkeervergunningen Zandvoort’ (hierna: de Adressenlijst) geen bewonersparkeervergunning wordt verleend. De rechtbank is het college hierin gevolgd en heeft onder meer overwogen dat het evenredigheidsbeginsel noch in algemene zin, noch in het specifieke geval van [appellant] wordt geschonden.
2. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.1 tot en met 5.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat het weigeren van de parkeervergunning noodzakelijk en geschikt is ter regulering van de parkeerdruk in het centrum van Zandvoort en dat dit belang zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij het verkrijgen van een parkeervergunning voor zijn tweede auto. Bovendien is op de zitting gebleken dat bewoners in het centrum van Zandvoort zonder bewonersparkeervergunning, zoals [appellant], met een bewonersregeling tegemoet worden gekomen in die zin dat zij elke dag vier uur gratis hun auto kunnen parkeren. Het college heeft daarnaast op de zitting toegelicht dat er slechts een beperkt aantal derde parkeervergunningen in Zandvoort zijn afgegeven, terwijl er een veel groter aantal adressen op de Adressenlijst staat. Het opheffen van de derde parkeervergunningen, zoals [appellant] wellicht voor ogen heeft, zal daarom volgens het college nauwlijks effect hebben op de parkeerdruk en zal er niet toe kunnen leiden dat ruimte ontstaat om parkeervergunningen te verlenen aan adressen op de Adressenlijst.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
802