202300096/1/R1.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellanten], beiden wonend in Tienhoven, gemeente
Stichtse Vecht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 november 2022 in zaak nr. 22/309 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2020, gewijzigd bij besluit van 8 maart 2021, is aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een berging op het perceel [locatie] te Tienhoven.
Bij besluit van 3 november 2021 heeft het college naar aanleiding van het door [appellanten] tegen de besluiten van 18 september 2020 en 8 maart 2021 gemaakte bezwaar, deze besluiten met een aanvullende motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 14 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2024, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. R. van Domselaar, en het college, vertegenwoordigd door W.J. van der Lee en mr. S. Ralovic, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van kerkrentmeesters namens de Protestantse gemeente te Tienhoven, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 juli 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bouwplan voorziet in een berging ten behoeve van de protestantse dorpskerk van Tienhoven die op het perceel haar activiteiten uitoefent. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Maarssen" (geen bouwvlak en strijd met de bestemming "Natuur"). Het college heeft omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang gelezen met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en het "Afwijkingenbeleid Stichtse Vecht 2014".
Beroepsgronden
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet in strijd met de anti-dubbeltelregeling als bedoeld in artikel 29 van de planregels heeft gehandeld. Volgens hen heeft de rechtbank, met het college, ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat ook uit het visiedocument "Samen dorp zijn" van 2 februari 2017 blijkt dat, om een nieuw kerkelijke centrum mogelijk te maken, de bestaande berging gesloopt zal worden. De rechtbank heeft verder ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de berging ook op de situatietekening van 28 september 2017, die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning van 10 januari 2018 voor het kerkelijk centrum, is aangemerkt als "te slopen".
3.1. De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellanten] dat het college in strijd met de anti-dubbeltelregeling als bedoeld in artikel 29 van de planregels heeft gehandeld. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.2 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt hieraan nog toe dat ter zitting is toegelicht dat voor zover door [appellanten] is gewezen op het visiedocument zij zich niet op het standpunt stellen dat dit onderdeel is van het toetsingskader, maar dat dit document wel bij de beoordeling van de aanvraag had moeten worden betrokken. Het door hen aangevoerde biedt echter geen grond voor het oordeel dat het college daartoe, wat er verder van de inhoud van het visiedocument zij, gehouden was. De vraag of is gehandeld in overeenstemming met de omgevingsvergunning van 10 januari 2018 ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Verder stelt de Afdeling vast dat die omgevingsvergunning niet in de weg staat aan het besluit van 3 november 2021.
Het betoog slaagt niet.
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank bij haar oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het wil meewerken aan de afwijking van de planregels voor de bestemming "Natuur" heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de locatie is gelegen binnen het Natura 2000-gebied. De locatie van de berging is gelegen in de Oostelijke Vechtplassen en aangewezen als Natura 2000-gebied en maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op de site Natura 2000 staan de 162 Natura 2000 gebieden in Nederland genoemd. De Oostelijke Vechtplassen is daar gebied 95. Van dit gebied is aangegeven dat het zowel onder de Vogel-als de Habitatrichtlijn valt.
[appellanten] wijzen er verder op dat het gebied onderdeel uitmaakt van de "groene kaart", zoals deze op de website van de gemeente Stichtse Vecht gepubliceerd staat. Op deze groene kaart staan beschermde gebieden (bomenverordening Stichtse Vecht 2015), de locatie is gekwalificeerd als "klein landschapselement" en is dus van ecologische waarde en een bijdrage aan natuurontwikkeling, aldus [appellanten]. Zij wijzen erop dat enkele houtopstanden zonder vergunning zijn gekapt om de berging te kunnen realiseren en voor de gebruiksfase bereikbaar te maken. In het kader van het bereiken van een mogelijke gezamenlijke oplossing, merken [appellanten] op dat de vergunninghouder tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank aangaf weinig ruimte te hebben om te schuiven met de berging. Volgens [appellanten] is onder meer vanwege de bomenkap dit schuiven inmiddels wel degelijk mogelijk geworden. [appellanten] zijn van mening dat alle betrokken partijen voordeel hebben van het verschuiven van de berging of bijvoorbeeld het in vloeroppervlak halveren, zodat deze volledig dan wel nog meer komt te liggen binnen de bestemming "Maatschappelijk" en niet binnen de bestemming "Natuur", het uitzicht over het water verbetert door zes meter afstand tot de sloot aan te houden, de PKN-Kerk voldoende opslagruimte behoudt en zij minder uitzichtverlies lijden.
4.1. De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellanten] dat onduidelijk is hoeveel m² van de berging valt binnen de bestemming "Natuur" en is in dat kader ook ingegaan op de motivering van de afwijking van deze bestemming. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 8.2 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat door [appellanten] in beroep niet is aangevoerd dat het gebied in een Natura 2000-gebied is gelegen en onderdeel uitmaakt van het NNN. De rechtbank is hier dan ook niet op ingegaan. [appellanten] hebben evenwel wel in de bezwaarfase van geding dit standpunt naar voren gebracht. Ook toen heeft het college gemotiveerd betwist dat de berging is gelegen binnen het Natura 2000-gebied en de NNN, hetgeen niet voldoende gemotiveerd is betwist door [appellanten], ook niet in hoger beroep.
Voor zover door [appellanten] op de "groene kaart" en Bomenverordening is gewezen is ter zitting komen vast te staan dat dit standpunt uitsluitend dient te worden begrepen als de stelling dat de berging verschoven kan worden en daarover overleg plaats had kunnen vinden. Het college dient evenwel te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. Het al dan niet verschuiven van de berging speelt bij de beoordeling van de aanvraag geen rol.
Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
580