ECLI:NL:RVS:2024:4688
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel
Op 18 november 2024 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 mei 2022. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingewilligd op 25 november 2021. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, omdat niet was onderzocht of de asielvergunning met ingang van 5 februari 2020 verleend kon worden. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de minister zijn besluit over de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet deugdelijk had gemotiveerd. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
De uitspraak van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van besluiten door de minister.