ECLI:NL:RVS:2024:4691
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- J. Schipper-Spanninga
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Burema, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 7 oktober 2024 het beroep van de vreemdeling tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond heeft verklaard. De rechtbank had op 29 april 2024 besloten dat de aanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk was, wat de vreemdeling niet accepteerde. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 november 2024 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de ingediende verzoeken in asielprocedures. De beslissing werd genomen door mr. J. Schipper-Spanninga, in aanwezigheid van griffier mr. J. van de Kolk, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.