ECLI:NL:RVS:2024:4730

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
202402151/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij onjuist aanbieden van huishoudelijk afval

Op 20 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellante], wonend in Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 13 februari 2024 is uitgevoerd wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2018 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college heeft op 22 februari 2024 besloten dat de kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 187,00, voor rekening van [appellante] komen. [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2024 heeft [appellante] betoogd dat zij een grofvuilafspraak had gemaakt voor het ophalen van de dozen, en dat zij de doos niet verkeerd had aangeboden. Het college heeft echter vastgesteld dat [appellante] de doos naast de inzamelvoorziening heeft geplaatst, wat in strijd is met artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit. De Afdeling oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld door de kosten van bestuursdwang op [appellante] te verhalen, en dat het college niet verplicht was om eerst een waarschuwing te geven. Bovendien is het aan [appellante] om aan te tonen dat zij niet in staat is de kosten te betalen, wat zij niet heeft gedaan. Het beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202402151/1/R4.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Rotterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2024 heeft het college zijn beslissing om op 13 februari 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2018 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Het college heeft daarbij vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 187,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 8 maart 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2024, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Ercan en mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van huisvuil dat op 13 februari 2024 is aangetroffen naast een inzamelvoorziening aan de Slinge te Rotterdam, ter hoogte van de kruising met Benneveld.
Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] het huisvuil, bestaande uit een kartonnen doos, verkeerd heeft aangeboden, omdat hierop een adreslabel is aangetroffen met daarop de naam en adresgegevens van [appellante].
2.       [appellante] betoogt dat het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang ten onrechte bij haar in rekening heeft gebracht. Zij betwist niet dat zij de doos naast de inzamelvoorziening heeft neergezet, maar voert aan dat zij een grofvuilafspraak had gemaakt voor het ophalen van deze en andere dozen. De doos is van zeer dik karton dat met extra verdikte stukken in de hoeken aan elkaar vastgeniet was, waardoor het niet mogelijk was om de doos kleiner te maken. [appellante] verwijst naar de website van de gemeente waarop staat vermeld dat grote stukken karton gratis kunnen worden opgehaald na het maken van een grofvuilafspraak. Voorts voert [appellante] aan dat zij en haar buurtbewoners hun grofvuil altijd op deze plek aanbieden, omdat er geen andere geschikte plekken zijn waar de vuilniswagen goed bij kan. Een parkeerplek is geen optie omdat de parkeerplekken in de straat altijd bezet zijn, aldus [appellante].
2.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
2.2.    Artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit luidt:
"Het is verboden afvalstoffen, grof huishoudelijk afval, grof tuinafval of overige voorwerpen en stoffen te plaatsen naast de inzamelvoorziening."
2.3.    [appellante] betwist niet dat zij de doos heeft geplaatst naast de inzamelvoorziening. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] het bepaalde in artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit heeft overtreden. De omstandigheid dat [appellante] een afspraak had gemaakt voor het ophalen van grofvuil, doet hier niet aan af, omdat het verbod van artikel 6, vijfde lid, ook geldt voor grof huishoudelijk afval. De stelling van [appellante] dat zij haar grofvuil in het verleden altijd op deze plek heeft aangeboden, leidt evenmin tot een ander oordeel. Gelet op de informatie op de website van de gemeente over het maken van een afspraak voor het ophalen van grofvuil had het voor [appellante] voldoende duidelijk kunnen zijn dat het niet is toegestaan om het grofvuil naast de ondergrondse container te plaatsen. Voor zover het voor [appellante] niet duidelijk was op welke plek zij het grofvuil wel mocht zetten, had zij hierover contact kunnen opnemen met de gemeente.
Het betoog slaagt niet.
3.       [appellante] voert aan dat zij de kostenbeschikking niet kan betalen. Zij verzoekt om het besluit om te zetten in een waarschuwing.
3.1.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen was het college bevoegd om handhavend op te treden en de kosten van bestuursdwang op [appellante] te verhalen. Het college was niet verplicht om haar eerst een waarschuwing te geven.
3.2.    Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:996, r.o. 5.2) hoeft het bestuursorgaan bij een besluit omtrent kostenverhaal in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. De draagkracht van de overtreder kan namelijk meestal pas in de executiefase ten volle worden gewogen. Als hierover een geschil ontstaat, is de rechter die belast is met de beslechting daarvan bij uitstek in de positie om hierover een oordeel te geven. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat alleen aanleiding, als evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de te verhalen kosten van bestuursdwang (volledig) te betalen. Op de overtreder rust de last om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Hij dient daarvoor zulke informatie te verstrekken dat een betrouwbaar en volledig inzicht wordt verkregen in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verhaalde kosten zou hebben.
[appellante] heeft niet met stukken onderbouwd dat zij niet in staat is om de kosten van bestuursdwang te betalen. Het college kan bij het invorderen van de kosten wel rekening houden met de financiële omstandigheden van [appellante], bijvoorbeeld door op haar verzoek een betalingsregeling te treffen.
Het betoog slaagt niet.
4.       Het beroep is ongegrond.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Houtman-van de Meerakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
929