ECLI:NL:RVS:2024:4733

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
202400636/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering van verbeurde dwangsommen door het college van burgemeester en wethouders van Raalte

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 december 2023. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Raalte van 29 juni 2022. Dit besluit betrof de invordering van twee verbeurde dwangsommen van in totaal € 2.000,00, opgelegd wegens het overschrijden van het toegestane aantal standplaatsen op het terrein van Recreatiebedrijf De Huttert. De last onder dwangsom, die aan [appellant] was opgelegd, stelde dat bij overschrijding van het aantal standplaatsen van 25, er per overtreding een dwangsom van € 1.000,00 verbeurd zou worden, tot een maximum van € 10.000,00. De rechtbank oordeelde dat de last in rechte vaststond en dat de invordering van de dwangsommen terecht was. Tijdens de zitting op 29 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de last is overtreden en dat de invordering van de dwangsommen gerechtvaardigd is. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling benadrukt het belang van handhaving van opgelegde sancties en dat alleen in bijzondere omstandigheden van invordering kan worden afgezien.

Uitspraak

202400636/1/R3.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna samen in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend in Luttenberg, gemeente Raalte,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 december 2023 in zaak nr. 22/2296 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Raalte.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2022 heeft het college besloten tot invordering van twee door [appellant] verbeurde dwangsommen voor een totaalbedrag van € 2.000,00.
Bij besluit van 8 november 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en Eshuis hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.B. de Jong, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door C. van de Weijer, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 13 september 2016 heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Aan [appellant] is een last onder dwangsom opgelegd, waarin als vijfde lastonderdeel is opgenomen: "Indien wij moeten constateren, dat op het terrein van Recreatiebedrijf De Huttert meer dan het toegelaten aantal standplaatsen (25) is ingericht en/of in gebruik is genomen, verbeurt u per geconstateerde overschrijding een dwangsom van € 1.000,00, zulks tot een maximum van € 10.000,00. Wij verwijzen hierbij uitdrukkelijk naar de voorwaarden van ons besluit van 18 juli 2016, OGV-2016-146 [de omgevingsvergunning] en het bij die vergunning behorende beplantingsplan, waarop de 25 standplaatsen zijn aangegeven (zie bijlage)." Deze last staat in rechte vast. Dit oordeel gaat alleen over de invordering van de verbeurde dwangsom.
Beoordeling hoger beroep
3.       De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft in r.o. 4.2 terecht vastgesteld dat in de last wordt gesproken over een maximaal toegelaten aantal standplaatsen (25), niet over kampeermiddelen, en dat in de last uitdrukkelijk wordt verwezen naar de voorwaarden uit de vergunning en het bijbehorende beplantingsplan, waarop de 25 standplaatsen zijn aangegeven. Het betoog van [appellant] dat deze uitleg niet strookt met de oorspronkelijke intentie van de last, het tegengaan van overlast wegens het in gebruik nemen van te veel standplaatsen en niet - zo begrijpt de Afdeling het betoog - de precieze locatie daarvan, slaagt daarom niet.
4.       Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat aan het invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag ligt. Uit de feitenvaststelling, die [appellant] niet bestrijdt, blijkt dat er ten tijde van de controle 25 kampeermiddelen op de minicamping een standplaats hadden ingenomen en dat meerdere officiële standplaatsen vrij waren. Er waren dus meer standplaatsen in gebruik en/of ingericht dan op grond van de omgevingsvergunning is toegestaan. De Afdeling volgt [appellant] niet in het betoog dat van het inrichten van een standplaats alleen sprake is als er een kampeermiddel op die standplaats staat, nu uit het bij de omgevingsvergunning behorende beplantingsplan, dat met het oog op een adequate landschappelijke inpassing aan de vergunning is verbonden, volgt waar de 25 standplaatsen waarop de vergunning betrekking heeft mogen zijn gesitueerd. Dit betekent dat de last is overtreden en een dwangsom is verbeurd.
5.       Bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van die invordering veel gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115) gaat hiervan uit. Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering van een verbeurde dwangsom worden afgezien.
6.       [appellant] betoogt dat de standplaatsen tijdelijk waren heringericht vanwege hevige regenval eerder die week. Volgens het college heeft [appellant] dit pas op de zitting bij de rechtbank voor het eerst naar voren gebracht, is tijdens de controle niet gebleken dat het terrein drassig was en was het in de week voorafgaand aan de controle mooi weer. De Afdeling overweegt dat [appellant] haar betoog niet heeft onderbouwd. [appellant] heeft daarmee niet aangetoond dat er in deze situatie sprake is van bijzondere omstandigheden waarom geheel of gedeeltelijk van invordering moest worden afgezien. Ook in wat [appellant] verder heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.E.P. van Gulik, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024