ECLI:NL:RVS:2024:4748

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
202402044/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij verkeerd aanbieden van huishoudelijk afval

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem op 6 september 2023 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit besluit volgde op de constatering dat op 31 augustus 2023 huisvuil, bestaande uit een kartonnen doos, was aangetroffen naast een inzamelvoorziening aan de Groenmarkt in Gorinchem. De doos bevatte een adreslabel met de naam en adresgegevens van de appellant, die betoogde dat zij de doos in de ondergrondse container had geplaatst, maar dat de klep niet dicht kon omdat de container vol was. De appellant stelde dat het college ten onrechte de kosten van de bestuursdwang op haar verhaalde, en dat er geen spoedeisend belang was voor de toepassing van bestuursdwang.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 oktober 2024 behandeld. De appellant voerde aan dat het college haar eerst de gelegenheid had moeten bieden om de overtreding zelf te beëindigen en dat er geen gevaar voor mens of milieu was. De Afdeling oordeelde echter dat de appellant verantwoordelijk was voor het verkeerd aanbieden van de doos, omdat zij deze niet volledig in de container had geplaatst. Het college had terecht besloten tot spoedeisende bestuursdwang om negatieve gevolgen voor het milieu te voorkomen. De kosten van de bestuursdwang, die € 206,50 bedroegen, mochten op de appellant worden verhaald, aangezien zij geen argumenten had aangedragen die de kosten onredelijk maakten.

De conclusie was dat het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard en dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, en de griffier was mr. J. Houtman-van de Meerakker. De uitspraak vond plaats op 20 november 2024.

Uitspraak

202402044/1/R4.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Gorinchem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2023 heeft het college zijn beslissing om op 31 augustus 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening gemeente Gorinchem 2021 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Het college heeft daarbij vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 206,50, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 20 februari 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2024, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door B.J. Westerik en mr. L. van Diggele, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van huisvuil dat op 31 augustus 2023 is aangetroffen naast een inzamelvoorziening aan de Groenmarkt ter hoogte van perceelnummer 1 te Gorinchem.
Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] het huisvuil, bestaande uit een kartonnen doos, verkeerd heeft aangeboden, omdat hierop een adreslabel is aangetroffen met daarop de naam en adresgegevens van [appellant].
2.       [appellant] betoogt dat het college ten onrechte de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang op haar verhaalt. Zij voert aan dat ze de doos in de ondergrondse container heeft gedaan, maar de klep van de container niet dicht kreeg omdat die vol was. De containers zijn bijna altijd vol, aldus [appellant]. Voorts voert [appellant] aan dat er geen rechtvaardiging was voor het toepassen van spoedeisende bestuursdwang. Zij stelt dat het college haar eerst de gelegenheid had moeten bieden om zelf de overtreding te beëindigen. Er was geen sprake van spoed, omdat het doosje niet leidde tot gevaar voor mens of milieu. Bovendien was in plaats van bestuursrechtelijke handhaving een strafrechtelijke boete ook mogelijk en dan zouden de kosten voor [appellant] lager zijn geweest.
Verder voert [appellant] aan dat dat de hoogte van de kosten gematigd zou moeten worden dan wel dat er helemaal zou moeten worden afgezien van kostenverhaal.
2.1.    [appellant] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is. Zij stelt dat zij de doos in de ondergrondse container heeft gedaan en de klep niet dicht kreeg omdat de container vol was. Hieruit volgt dat [appellant] de doos niet volledig in de inzamelvoorziening heeft gedaan. Daarmee heeft [appellant] het risico genomen dat de doos uit de container zou kunnen vallen of door een ander uit de container zou kunnen worden gehaald en vervolgens verkeerd ter inzameling zou worden aangeboden. [appellant] is er daarom verantwoordelijk voor dat de doos naast de container is aangetroffen. Dat de containers vaak vol zijn, ontslaat haar niet van haar verantwoordelijkheid om haar huisvuil op de juiste wijze aan te bieden. Het college heeft haar daarom terecht als overtreder aangemerkt.
2.2.    Het college heeft in de besluiten van 6 september 2023 en 20 februari 2024 toegelicht welke negatieve gevolgen optreden bij het verkeerd aanbieden van huisvuil. Deze gevolgen zijn onder meer een vuilaantrekkende werking, het ontstaan van zwerfafval en het aantrekken van ongedierte. Om hinder en nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen heeft het college besloten het afval direct te verwijderen en niet voorafgaand daaraan een last op te leggen. Vanwege de negatieve gevolgen van het verkeerd aanbieden van huisvuil is volgens het college een spoedeisend belang gemoeid met de directe verwijdering van op onjuiste wijze aangeboden huisvuil. Vanwege deze negatieve gevolgen kon het college naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs overgaan tot het door middel van spoedeisende bestuursdwang direct verwijderen van de doos (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1378, onder 3.1) en heeft het college [appellant] niet de gelegenheid hoeven bieden het doosje zelf op te ruimen. Anders dan [appellant] betoogt en zoals op de zitting toegelicht, geldt hiervoor geen criterium dat er een gevaar moet zijn voor mens en milieu.
De stelling van [appellant] dat het college ook had kunnen kiezen voor strafrechtelijke handhaving, daargelaten of het college daartoe bevoegd is, doet er niet aan af dat het college bevoegd was om bestuursrechtelijk te handhaven.
2.3.    Op grond van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht mag het college de werkelijk gemaakte kosten voor de uitoefening van bestuursdwang verhalen op de overtreder. [appellant] heeft niet aangevoerd dat het college kosten heeft verhaald die redelijkerwijs niet op haar kunnen worden verhaald en heeft ook geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen. De stelling van [appellant] dat de kosten hoger zijn dan een eventuele strafrechtelijke boete, geeft geen grond voor het oordeel dat het college de gemaakte kosten niet op haar heeft mogen verhalen.
2.4.    [appellant] heeft verder onder meer gewezen op het feit dat niet handhavend wordt opgetreden als karton op straat wordt geplaatst op de dag dat dit wordt ingezameld door de lokale scouting, op de procedure en de toonzetting in bezwaar, de waarde van karton als grondstof en de ineffectiviteit van handhaving in zaken als deze. Deze gronden kunnen echter niet afdoen aan de conclusies die hiervoor zijn getrokken.
Conclusie
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Houtman-van de Meerakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
929