202402663/1/R4.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2024 heeft het college zijn beslissing om op 7 februari 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 199,57, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 26 april 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door bc. U.M. Kelly, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak die op 7 februari 2024 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van het Doctor. H.E. van Geldererf 193 in Den Haag. Het is niet in geschil dat [appellant] de vuilniszak verkeerd heeft aangeboden door hem achter te laten in de klep van de ORAC die niet meer helemaal dicht kon.
2. [appellant] is het er niet mee eens dat hij een boete van bijna € 200,00 euro moet betalen voor het verkeerd aanbieden van de vuilniszak. Hij stelt dat hij niet wist dat hij zijn huisvuil niet mocht achterlaten in de klep van de volle ORAC die niet meer helemaal dicht kon. Hij stelt dat hij dat niet had gedaan, als hij toen al wel had geweten dat dat niet mocht en dat hij er spijt van heeft. Hij had er niet bij stilgestaan dat iemand anders zijn vuilniszak uit de ORAC zou halen. Hij stelt verder dat hij had verwacht eerst een waarschuwing te krijgen en niet meteen een boete, omdat dit pas zijn eerste overtreding is.
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. Het bedrag van € 199,57 dat het college voor rekening van [appellant] heeft gebracht, is geen boete maar een deel van de kosten die het college heeft gemaakt voor het verwijderen van de vuilniszak. Doordat [appellant] zijn vuilniszak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college die kosten moeten maken. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. De omstandigheid dat [appellant] niet wist dat hij de vuilniszak niet in de klep van de ORAC mocht achterlaten, komt voor zijn eigen risico. Dat hij dat niet wist en dat hij er nu spijt van heeft, zijn geen omstandigheden op grond waarvan de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen. Dat dit zijn eerste overtreding is, is ook niet een dergelijke omstandigheid. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college daarom had moeten volstaan met een waarschuwing, zonder het bedrag bij hem in rekening te brengen.
Het betoog slaagt niet.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
687-947