202404583/2/R4.
Datum uitspraak: 25 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend in Waverveen, gemeente De Ronde Venen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente De Ronde Venen,
verweerder.
Procesverloop
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker A] en [verzoeker B], de raad en het college van gedeputeerde staten van Utrecht hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting behandeld op 15 november 2024, waar [verzoeker A] en [verzoeker B] en de raad, vertegenwoordigd door L. de Ree en S.A.J. Hambückers, zijn verschenen.
Voorts zijn op de zitting het college, vertegenwoordigd door M.H.J. Pouwel en mr. J.M.J. Meijs, en camping De Wilgenborgh, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De aanleiding voor het bestemmingsplan is het ‘Pact van Poldertrots’ van 31 oktober 2012, waarin afspraken zijn gemaakt over de herinrichting van de polder Groot Mijdrecht Noord ten behoeve van natuurontwikkeling. Ondertekenaars van dit pact zijn de provincie Utrecht, de gemeente De Ronde Venen, het waterschap, Vereniging Natuurmonumenten en de bewonersdelegatie van de polder Groot Mijdrecht Noord. Het bestemmingsplan dient ter uitvoering van het Pact.
Het Pact voorziet in de ontwikkeling van een aantal nieuwe moerasgebieden met bloemrijk grasland daar omheen. Het noordelijke deel van camping De Wilgenborgh ligt in een van die gebieden die in het Pact zijn aangewezen voor de ontwikkeling van nieuw moerasgebied. Na het afwegen van een aantal opties is in het bestemmingsplan ervoor gekozen om het noordelijke deel van de camping als natuur te bestemmen en aan zowel de oostzijde als westzijde van het resterende campingterrein een onbebouwd, agrarisch perceel te bestemmen als recreatieterrein ter compensatie van het deel van het terrein dat de camping verliest.
Als gevolg van het bestemmingsplan komt de camping dichterbij de woning van [verzoeker A] en [verzoeker B] te liggen. De afstand bedraag op dit moment ongeveer 100 meter en dat wordt in de toekomstige situatie ongeveer 50 meter.
Overigens attendeert de voorzieningenrechter erop dat de benaming van het bestemmingsplan zoals dat is vermeld in het vaststellingsbesluit geheel afwijkt van de benaming van het plan op www.ruimtelijkeplannen.nl en enkel op basis van het IMRO-nummer kan worden vastgesteld dat het inderdaad hetzelfde bestemmingsplan betreft. De raad zou er goed aan doen dit te corrigeren.
3. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben bezwaren tegen de uitbreiding van de camping in de richting van hun woning. Zij verzoeken dan ook het bestemmingsplan te schorsen, omdat ter uitvoering van het bestemmingsplan zal worden begonnen met het aanplanten van afschermende beplanting rondom het nieuwe deel van de camping. [verzoeker A] en [verzoeker B] vrezen dat, als bij een vernietiging van het bestemmingsplan de beplanting weer verwijderd zal moeten worden, dit tot onomkeerbare schade aan de bodem zal leiden.
Op de zitting hebben de raad en het college bevestigd dat nog geen aanvragen voor de benodigde vergunningen zijn ingediend. De voorzieningenrechter twijfelt aan het standpunt van de raad en het college dat voor het aanplanten van het afschermende groen op basis van het voorliggende plan geen vergunning nodig is. Voor het hele plangebied geldt een archeologische dubbelbestemming, waarbij op grond van artikel 5.3 van de planregels onder andere voor graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter een aanlegvergunning nodig is.
Het plangebied ligt in een polder die grotendeels bestaat uit een bijzonder veengebied. Zowel de raad als het college konden op de zitting geen duidelijkheid verschaffen over eventuele blijvende gevolgen voor de bodem van de uit te voeren graafwerkzaamheden voor het aanbrengen van de beplanting. Het komt de voorzieningenrechter op voorhand niet onaannemelijk voor dat de graafwerkzaamheden tot een permanente verandering van de bovenste laag van de bodem leiden en daarmee mogelijk ook gevolgen kunnen hebben voor de ontwikkeling van bloemrijk grasland ter plaatse als het voorliggende plan in de bodemprocedure zou worden vernietigd. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat - ook in het geval geen vergunningplicht geldt voor het aanplanten van groen - sprake is van een spoedeisend belang bij schorsing van het bestemmingsplan.
4. De voorzieningenrechter volgt [verzoeker A] en [verzoeker B] niet in hun betoog dat het plan in strijd is met de gemaakte afspraken in het Pact. Weliswaar wijzen zij met juistheid erop dat de gronden waar nu uitbreiding van de camping is voorzien in het Pact zijn aangewezen voor de ontwikkeling van bloemrijk grasland, maar onder punt 8 van het Pact staat - kort samengevat - dat kan worden afgeweken van dat eindbeeld in het Pact. Daarvoor gelden wel twee voorwaarden: een afwijking van het eindbeeld van het Pact moet worden gemotiveerd en er moet worden overlegd met de andere betrokken partijen bij het Pact.
De voorzieningenrecht ziet geen grond voor het oordeel dat niet is voldaan aan deze voorwaarden, zoals [verzoeker A] en [verzoeker B] stellen. De raad heeft voldoende gemotiveerd waarom op de oostelijk gelegen gronden tussen de bestaande camping en de woning van [verzoeker A] en [verzoeker B] een uitbreiding van de camping nodig is. De beoogde ontwikkeling van een nieuw moerasgebied aan de noordzijde van de camping heeft een belangrijkere ecologische functie voor diverse beschermde diersoorten dan de ontwikkeling van bloemrijk grasland op het perceel dat aan de oostzijde van de camping grenst. Daarbij is ook gekeken naar een aantal alternatieven, waaronder uitkoop of verplaatsing van de hele camping of het op andere wijze realiseren van de nieuwe natuur. Dit is beschreven in de memo ‘Omklap Wilgenborgh, Groot Mijdrecht Noordoost’ van 20 oktober 2022. Alle alternatieven bleken niet haalbaar, ook niet de door [verzoeker A] en [verzoeker B] gewenste variant waarbij de camping enkel aan de westzijde zou uitbreiden. Dit zou er namelijk onder andere toe leiden dat de camping dichtbij een doorgaande weg - de Hoofdweg - komt te liggen, wat uit een oogpunt van privacy hoogst bezwaarlijk is voor een naturistencamping als De Wilgenborgh.
Ook is blijkens het overgelegde participatieverslag met de andere bij het Pact betrokken partijen overlegd voordat het bestemmingsplan in procedure is gebracht. Dat de mogelijke alternatieven niet met de bewonersdelegatie zouden zijn besproken zoals [verzoeker A] en [verzoeker B] stellen, volgt de voorzieningenrechter niet gelet op het feit dat memo van oktober 2022 mede aan de bewonersdelegatie is voorgelegd. Daarnaast zijn blijkens gespreksverslagen in het dossier de afgelopen jaren meerdere gesprekken gevoerd met [verzoeker A] en [verzoeker B] over de voorgenomen aanpassing van het terrein van de camping, waarbij ook de variant die [verzoeker A] en [verzoeker B] voorstaan is benoemd. Dat een van de betrokken partijen, te weten de bewonersdelegatie van de polder Mijdrecht Groot Noord, blijkbaar niet heeft ingestemd met de voorgestelde variant is niet van doorslaggevend belang, aangezien volgens punt 8 van het Pact instemming van de betrokken partijen niet als voorwaarde wordt gesteld.
5. Hetgeen [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben aangevoerd over de feitelijke inrichting van het nieuwe deel van de camping en de door hen gevoelde toename van onveiligheid als het campingterrein in de richting van hun woning wordt uitgebreid, zijn geen redenen om het plan te schorsen.
Dat eerste punt wordt niet geregeld in een bestemmingsplan. Wat betreft het tweede punt benadrukt de voorzieningenrechter dat gezien het verhandelde op de zitting over een ernstig geweldsincident bij hun woning die vrees invoelbaar is, maar dat het bestemmingsplan op zichzelf niet voor een sociaal onveilige situatie zorgt. Wellicht dat de raad of de camping op vrijwillige basis nog maatregelen kan treffen om dit gevoel van onveiligheid bij [verzoeker A] en [verzoeker B] te verminderen, maar dat valt buiten de reikwijdte van een bestemmingsplan en is dan ook geen reden om het plan te schorsen of in de bodemzaak het plan te vernietigen.
6. Gezien het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Vreugdenhil
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024
571