ECLI:NL:RVS:2024:4834

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
202404470/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Rheden, locatie Groenestraat-Oranjeweg

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van de raad van de gemeente Rheden, dat op 28 mei 2024 het bestemmingsplan "Rheden, locatie Groenestraat-Oranjeweg (uitbreiding supermarkt)" heeft vastgesteld. De voorzieningenrechter is gevraagd om het bestemmingsplan te schorsen. De openbare zitting vond plaats op 15 november 2024, waar de voorzieningenrechter, Staatsraad mr. J.H. van Breda, en griffier mr. J.V. Vreugdenhil aanwezig waren. De verzoekers, bestaande uit inwoners van Rheden, waren vertegenwoordigd door verschillende gemachtigden, terwijl de raad van de gemeente Rheden werd vertegenwoordigd door C.M. Geerts en J.M.F. Griens. Ook was er een vertegenwoordiging van Europa Have B.V., Becedo Vastgoed B.V. en Becedo Vastgoed I B.V., die gezamenlijk als Becedo optraden, vertegenwoordigd door mr. R.H.M. Sipman.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het bestemmingsplan afgewezen. Hij oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, aangezien er geen aanvraag was ingediend voor een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de supermarkt die het bestemmingsplan mogelijk maakt. De raad en Becedo bevestigden dat een dergelijke aanvraag niet op korte termijn zou worden ingediend. Bovendien was er geen bewijs dat de nieuwe bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, op dit moment aanleiding geven voor onomkeerbare voorbereidende werkzaamheden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de enkele stelling van de verzoekers dat er plannen zijn om te bouwen, onvoldoende is om spoedeisendheid aan te nemen.

De voorzieningenrechter gaf aan dat de verzoekers een nieuw verzoek om voorlopige voorziening kunnen indienen als er nieuwe omstandigheden zijn die een voorlopige voorziening noodzakelijk maken voordat de Afdeling uitspraak doet in de bodemprocedure. Tot slot oordeelde de voorzieningenrechter dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202404470/2/R4.
Datum uitspraak: 15 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algzene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Rheden,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Rheden,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 15 november 2024 om 11:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter
griffier: mr. J.V. Vreugdenhil
Verschenen:
[appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en vergezeld door [gemachtigde B], [gemachtigde C], [gemachtigde D] en [gemachtigde E];
de raad, vertegenwoordigd door C.M. Geerts en J.M.F. Griens;
Europa Have B.V., Becedo Vastgoed B.V. en Becedo Vastgoed I B.V. (hierna tezamen: Becedo), vertegenwoordigd door mr. R.H.M. Sipman, advocaat te Baarn, en vergezeld door J. Sanders.
====================================
Het verzoek richt zich tegen het besluit van de raad van 28 mei 2024, waarbij het bestemmingsplan "Rheden, locatie Groenestraat-Oranjeweg (uitbreiding supermarkt)" is vastgesteld. De voorzieningenrechter is verzocht een voorlopige voorziening te treffen en het bestemmingsplan te schorsen.
De voorzieningenrechter
I. wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende:
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening. Desgevraagd is op de zitting door zowel de raad als Becedo bevestigd dat geen aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de supermarkt aan de Groenestraat in Rheden die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt. Ook zal een dergelijke vergunningaanvraag niet op korte termijn worden gedaan. Verder is niet gebleken dat de nieuwe bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan mogelijk maakt, op dit moment aanleiding geven voor het uitvoeren van voorbereidende werkzaamheden die feitelijk onomkeerbare gevolgen zullen hebben en waarvoor het bestemmingsplan nodig is om deze uit te kunnen voeren.
Anders dan de voorzieningenrechter van de Afdeling in het verleden heeft geoordeeld, is de enkele stelling dat het voornemen bestaat om te gaan bouwen of een vergunningaanvraag in te dienen voor bouwen, onvoldoende om spoedeisendheid aan te nemen bij een verzoek om schorsing van een bestemmingsplan. De praktijk leert immers dat het uitzonderlijk is dat er vooruitlopend op de onherroepelijkheid van een bestemmingsplan daadwerkelijk een aanvraag wordt ingediend en uitvoering wordt gegeven aan een bouwplan.
Wel wijst de voorzieningenrechter erop dat [appellant] en anderen een nieuw verzoek om voorlopige voorziening kunnen indienen als zich nieuwe of andere omstandigheden voordoen die maken dat alsnog een voorlopige voorziening moet worden getroffen voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het beroep in de bodemprocedure.
Tot slot oordeelt de voorzieningenrechter dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Vreugdenhil
griffier
571