ECLI:NL:RVS:2024:4836

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
BRS24000426
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak tegen minister van Asiel en Migratie

Op 25 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de minister van Asiel en Migratie in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 12 november 2024 het beroep van een vreemdeling gegrond verklaard, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De rechtbank vernietigde het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen en verplichtte de minister om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

De minister verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoefde uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep had beslist. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van zowel de minister als de vreemdeling in overweging moesten worden genomen. Hij concludeerde dat de uitspraak van de rechtbank niet vereiste dat de minister de gevraagde verblijfsvergunning moest verlenen en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen zou hebben.

Daarom werd het verzoek van de minister afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister de proceskosten moest vergoeden, die in dit geval € 875,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

BRS.24.000426
Datum uitspraak: 25 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 12 november 2024 in zaak nr. NL24.24213 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2024 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 12 november 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.De minister verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.Gelet op de belangen die de minister en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank strekt er niet toe dat de minister de gevraagde verblijfsvergunning moet verlenen. Uitvoering van de uitspraak heeft daarom geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de minister geen onevenredige inspanning vergt.
3.Het verzoek wordt afgewezen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.wijst het verzoek af;
II.veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Den Heyer
voorzieningenrechter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024
846-1085