ECLI:NL:RVS:2024:4855

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
202406416/1/V3 en 202406416/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdeling en hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie

Op 27 september 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geweigerd om een vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit was gebaseerd op het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen en de vreemdeling werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 20 september 2024 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde. De rechtbank oordeelde dat het vereiste onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst te lang had geduurd, waardoor het besluit onzorgvuldig was voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.

Tegen deze uitspraak heeft de minister van Asiel en Migratie hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 november 2024 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De voorzieningenrechter nam de motivering van de rechtbank over en concludeerde dat er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de voorzieningenrechter en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

202406416/1/V3 en 202406416/2/V3.
Datum uitspraak: 27 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 september 2024 in zaak nr. NL23.31646 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geweigerd om de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen en hem opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten.
Bij uitspraak van 20 september 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. Hoogendoorn, advocaat in Leiden, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530 - terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen dat het vereiste onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling in deze zaak te lang heeft geduurd, zodat het besluit van 27 september 2023 onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. De voorzieningenrechter van de Afdeling neemt de motivering onder 4 tot en met 4.4 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af;
III.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Den Heyer
voorzieningenrechter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024
18-1111