ECLI:NL:RVS:2024:4884

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
202305016/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kindgebonden budget en terugvordering door de Dienst Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juli 2023, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Dienst Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Dienst Toeslagen had op 21 oktober 2021 het aan [appellant] toegekende voorschot kindgebonden budget voor het jaar 2021 herzien en vastgesteld op € 2.346,00, waarbij tevens € 1.563,00 aan teveel betaald voorschot werd teruggevorderd. Dit besluit volgde op een melding van de Sociale Verzekeringsbank dat [appellant] vanaf 13 juni 2021 geen kinderbijslag meer ontving. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen zich bij het vaststellen van het recht op kindgebonden budget diende te baseren op de gegevens van de SVB en dat [appellant] niet voldeed aan de vereisten voor aanspraak op het kindgebonden budget.

In hoger beroep herhaalde [appellant] grotendeels de gronden die hij eerder had aangevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de Dienst Toeslagen voldoende had gemotiveerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zich verzetten tegen de terugvordering. De Afdeling voegde hieraan toe dat het kindgebonden budget over de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021 was uitgekeerd aan de ouder bij wie het kind verbleef. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de Dienst Toeslagen werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202305016/1/A2.
Datum uitspraak: 27 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juli 2023 in zaak nr. 22/7061 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu en hierna: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft de Dienst Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kindgebonden budget voor het jaar 2021 herzien en vastgesteld op € 2.346,00 en € 1.563,00 aan teveel betaald voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 26 september 2022 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Varma, advocaat in Zoetermeer, en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken en mr. D.W.L.M. van Veldhuizen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij besluit van 28 december 2020 heeft de Dienst Toeslagen het voorschot kindgebonden budget van [appellant] voor het jaar 2021 op € 4.693,00 berekend. Op 3 september 2021 heeft de Dienst Toeslagen een melding van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) ontvangen, waaruit blijkt dat [appellant], met ingang van 13 juni 2021, geen kinderbijslag meer ontvangt. Naar aanleiding hiervan heeft de Dienst Toeslagen bij het in het Procesverloop van deze uitspraak vermelde besluit van 21 oktober 2021 bepaald dat het voorschot kindgebonden budget van € 391,00 per maand aan [appellant] alleen wordt toegekend voor de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2021. Aan dat besluit heeft de Dienst Toeslagen ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget aanspraak bestaat op een kindgebonden budget voor een kind voor wie aan de ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald. In geschil is of de Dienst Toeslagen dat besluit terecht heeft genomen.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de Dienst Toeslagen is gehouden om zich bij het vaststellen van het recht op kindgebonden budget te baseren op de gegevens van de SVB. Volgens haar heeft de Dienst Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget gestelde vereisten voor aanspraak op kindgebonden budget.
3.       Verder heeft de rechtbank overwogen dat ingevolge het Verzamelbesluit Toeslagen (hierna: het Verzamelbesluit) alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering en dat de Dienst Toeslagen dan van terugvordering kan afzien of het bedrag van die terugvordering kan matigen. Volgens de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden. Zij heeft hierbij onder meer betrokken dat [appellant] gebruik kan maken van een persoonlijke betalingsregeling met de Dienst Toeslagen.
Hoger beroep
4.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank in de onder rechtsoverweging 3 en 4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat de Dienst Toeslagen op de zitting van 29 oktober 2024 heeft medegedeeld dat over de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021 het kindgebonden budget is uitgekeerd aan de ouder bij wie het kind in die periode verblijf had.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024
452-1129