ECLI:NL:RVS:2024:489

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
202303629/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Renkum en lichthinder door ontsluitingsweg

Op 7 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "[locatie] 2023" van de gemeente Renkum. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met 8 woningen en de aanleg van een ontsluitingsweg. Appellant, wonend tegenover het plangebied, heeft beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat hij vreest voor aantasting van zijn woongenot door lichthinder van voertuigen die het plangebied verlaten. De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 24 januari 2024, waar zowel appellant als de raad van de gemeente Renkum aanwezig waren. De raad heeft aangegeven dat de ontsluitingsweg niet per se met een bocht hoeft te worden uitgevoerd, wat volgens appellant de lichthinder zou kunnen verminderen. De Afdeling oordeelt dat de raad zich op dit punt redelijkerwijs op zijn standpunt mocht stellen, gezien de beperkte toename van verkeersbewegingen door de 8 woningen.

Daarnaast heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het "peil" dat in de planregels is vastgelegd, dat 48,00 m boven N.A.P. bedraagt. Appellant pleit voor een verlaging van het peil, omdat hij vreest voor een aantasting van zijn uitzicht. De Afdeling stelt vast dat de raad zich heeft gebaseerd op een hoogtemeting die door Strategie Architecten is uitgevoerd en dat appellant geen argumenten heeft aangedragen die de raad zouden moeten doen twijfelen aan deze meting. De Afdeling concludeert dat de gevolgen van het bestemmingsplan voor appellant niet onevenredig zijn en dat er geen recht bestaat op een ongewijzigd uitzicht. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard, en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202303629/1/R4.
Datum uitspraak: 7 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Oosterbeek, gemeente Renkum (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Renkum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] 2023" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak tijdens een zitting behandeld op 24 januari 2024, waar [appellant A] en [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door A. Ruiter, zijn verschenen.
Voorts is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. B.W.M. van Hoof, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 december 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan ziet op de [locatie] in Oosterbeek. Hier wordt in het plan voorzien in een appartementencomplex met 8 woningen, met het plandeel met de bestemming "Wonen". In het plangebied is ruimte opgenomen voor parkeerplaatsen. Ook is er voorzien in een ontsluitingsweg, die uitkomt op de Stationsweg. Daarvoor is in het plan de bestemming "Tuin" opgenomen en de functieaanduiding "weg". De maximale bouwhoogte binnen het bouwvlak binnen de bestemming "Wonen" is 12,5 m. Daar geldt ook de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - peilmeetvlak". De hoogte van het appartementencomplex wordt, volgens artikel 2.2 van de planregels, gemeten vanaf het "peil". Het "peil" bedraagt, gelet op artikel 1.62 van de planregels, binnen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - peilmeetvlak" 48,00 m boven Nieuw Amsterdams Peil (N.A.P.).
3.       [appellant] woont tegenover het plangebied. Hij vreest als gevolg van het plan voor een aantasting van zijn woongenot, vanwege lichthinder van inschijnende koplampen van voertuigen die het plangebied verlaten, via de ontsluitingsweg. Verder vreest [appellant] voor een aantasting van zijn uitzicht. In verband daarmee kan hij zich niet verenigen met de hoogte van het "peil" dat in de planregels is vastgelegd.
Wijze van toetsen
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Inschijnende koplampen
5.       [appellant] vindt dat de raad had moeten borgen dat de ontsluitingsweg, die in het plan is voorzien, met een bocht wordt uitgevoerd. Hij vreest namelijk voor overlast vanwege lichthinder in zijn woning, als gevolg van inschijnende koplampen van voertuigen die rechtuit over de ontsluitingsweg het plangebied verlaten. Een ontsluiting met een bocht zou deze lichthinder, volgens [appellant], enigszins kunnen beperken. Het bestemmingsplan sluit echter niet uit dat de weg zonder bocht wordt uitgevoerd, in welk geval er meer lichthinder voor hem is, aldus [appellant].
5.1.    De Afdeling stelt vast dat het plan een ontsluitingsweg met een bocht, zoals [appellant] wil, mogelijk maakt, binnen de gronden waaraan de functieaanduiding "weg" is toegekend. Het plan sluit echter niet uit dat de ontsluitingsweg daar op een andere wijze - dus zonder bocht - wordt uitgevoerd.
De raad vindt het met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan niet nodig om te borgen dat de ontsluitingsweg zo wordt gesitueerd, met een bocht, als [appellant] wil. De Afdeling vindt dat de raad zich redelijkerwijs op dit standpunt mocht stellen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad de lichthinder vanwege de koplampen van voertuigen die het plangebied uitrijden ter plaatse van de woning van [appellant] niet onaanvaardbaar hoefde te vinden. Daarvoor is van belang dat de toename van het aantal verkeersbewegingen van voertuigen als gevolg van het plan relatief beperkt is; het gaat zoals gezegd om 8 woningen. Derhalve ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de vaststelling van het plan niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is.
Het betoog slaagt niet.
Peil en uitzicht
6.       [appellant] voert aan dat het peil, van 48,00 m boven (N.A.P.), dat ter plaatse van het voorziene appartementencomplex in artikel 1.62 van de planregels is vastgelegd, te hoog is. Tijdens de zitting is gebleken dat [appellant] bij voorkeur een verlaging met 26 cm zou willen, maar ook een verlaging met 20 cm voldoende zou vinden. Ook in dat geval leidt dat volgens [appellant] tot een voor hem minder belastende hoogte van de woningbouw.
6.1.    De raad heeft toegelicht dat de hoogte van het peil van 48,00 m volgt uit een hoogtemeting van 28 februari 2023 die ter plaatse door Strategie Architecten is uitgevoerd. Voor deze hoogtemeting is een vast punt gebruikt om de omgeving vanaf te kunnen meten. Die is gevonden in de putdeksel ter hoogte van Stationsweg 3.
6.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellant] geen aanknopingspunten heeft aangedragen die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad zich niet op deze hoogtemeting mocht baseren. Er is dus geen grond om de planregel, waarin het peil conform deze hoogtemeting is vastgelegd, te vernietigen.
Verder merkt de Afdeling op dat tijdens de zitting is gebleken dat de wens van [appellant] voor een verlaging van het peil verband houdt met de aantasting van zijn uitzicht als gevolg van het appartementencomplex. Maar enig verlies van uitzicht voor [appellant] als gevolg van het plan ligt voor de hand. De raad heeft mogen concluderen dat de gevolgen van de aantasting van het uitzicht niet onevenredig zijn voor [appellant]. Hierbij is van belang dat de afstand van het bouwvlak, waar het appartementencomplex kan komen, tot de woning van [appellant] ongeveer 30 m bedraagt, wat binnen de bebouwde kom een relatief grote afstand is. Ook neemt de Afdeling hierbij in aanmerking dat in de ruimtelijke ordening geen recht op een ongewijzigd uitzicht bestaat. De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen grond voor het oordeel dat de vaststelling van het plan niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024
418