202406398/2/A3.
Datum uitspraak: 28 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
MFE B.V., gevestigd in Mill, gemeente Land en Cuijk
verzoekster,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 16 oktober 2024 in zaak nrs. 24/6816 en 24/6791 in het geding tussen:
MFE B.V.
en
de burgemeester van Berg en Dal.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2024 heeft de burgemeester de aanvraag van MFE B.V. voor een vergunning op grond van de Alcoholwet geweigerd.
Bij besluit van 25 september 2024 heeft de burgemeester het door MFE B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 2024 heeft de rechtbank het door MFE B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft MFE B.V. hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft MFE B.V. de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
MFE B.V. heeft een nader stuk ingediend.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 14 november 2024, waar MFE B.V., vertegenwoordigd door [leidinggevende], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H.C. Bos, D.G. van Dreumel en mr. H.G.M. van Swan, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. MFE B.V. exploiteert het horecabedrijf ‘Bistro Le Steak’ aan de Zevenheuvelenweg 81 in Berg en Dal. MFE B.V. heeft een aanvraag voor een vergunning op grond van de Alcoholwet ingediend. In het besluit van 16 mei 2024 heeft de burgemeester de aangevraagde vergunning geweigerd, omdat de [leidinggevende] in enig opzicht van slecht levensgedrag is zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid, onder a, van de Alcoholwet in samenhang met artikel 8, eerste lid, onder b, van de Alcoholwet. Daarbij is MFE B.V. gelast het horecabedrijf uiterlijk 29 mei 2024 om 24:00 uur te sluiten en gesloten te houden. Aan dit besluit legt de burgemeester de volgende feiten ten grondslag:
- De gemeente Berg en Dal heeft op 29 februari 2024 aangifte van valsheid in geschrifte door [leidinggevende] gedaan.
- Op 1 februari 2023 is sprake geweest van een ruzie/twist zonder gevolg op het adres van het horecabedrijf. De politierapportage vermeldt dat de leidinggevende beschonken was.
- [leidinggevende] is in oktober 2022 gestart met het exploiteren van een horecabedrijf zonder daartoe strekkende vergunning op grond van artikel 3 van de Alcoholwet.
- [leidinggevende] heeft in 2021 in Duitsland een voertuig bestuurd onder invloed van alcohol of verdovende middelen. Hij is veroordeeld tot een geldboete van € 450,- en zijn rijbewijs is ingetrokken.
- [leidinggevende] werd verdacht van bedreiging van een tweetal ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit op 6 februari 2020. Er is sprake van een voorwaardelijk sepot.
- In 2016 is [leidinggevende] veroordeeld voor het besturen van een voertuig in Duitsland zonder rijbewijs of zonder bevoegdheid dat te doen. Hij is veroordeeld tot betaling van een geldboete van €1.200,-.
- [leidinggevende] wordt verdacht van het rijden onder invloed met een personenauto/motor op 6 oktober 2010 in Dordrecht. Hij is voor dit misdrijf gedagvaard.
3. MFE B.V. heeft de voorzieningenrechter in haar verzoek verzocht de sluiting van het horecabedrijf te schorsen totdat op het hoger beroep is beslist. Ter motivering van haar verzoek heeft zij betoogd dat zij door de sluiting het horecabedrijf niet kan exploiteren waardoor problemen zijn ontstaan voor personeel, leveranciers, verhuurder en voor de privé situatie van enig bestuurder van MFE B.V., [leidinggevende].
Oordeel van de voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter zal het verzoek in het kader van een voorlopig rechtsmatigheidsoordeel beoordelen. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Alcoholwet is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen. Op grond van artikel 27, eerste lid, onder a, van de Alcoholwet wordt een vergunning geweigerd indien niet wordt voldaan aan de ingevolge artikel 8 tot en met 10 geldende eisen. Uit artikel 8, eerste lid, van de Alcoholwet volgt dat leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf moeten voldoen aan de volgende eisen:
a. Zij hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt;
b. Zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
c. Zij moeten niet onder curatele staan.
5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestond voor de burgemeester voldoende aanleiding om te oordelen dat [leidinggevende] van slecht levensgedrag is. Uit de onder overweging 2 vermelde opsomming van antecedenten blijkt van een dusdanige hoeveelheid feiten en incidenten van overwegend ernstige aard dat, ook indien niet alle feiten en incidenten volledig aan de weigering van de vergunning ten grondslag zouden kunnen worden gelegd, er nog steeds voldoende grondslag is om deze intrekking te kunnen dragen. Dat ook antecedenten uit 2010 en 2020 zijn meegenomen bij de beoordeling van het levensgedrag, maakt dat niet anders. Gelet op de antecedenten uit 2021, 2022, 2023 en 2024, mag de burgemeester de oudere antecedenten ook betrekken bij die beoordeling. Voor zover MFE B.V. betoogt dat NemoCura B.V. verantwoordelijk is voor de valsheid in geschrifte op het Bibob-formulier oordeelt de voorzieningenrechter dat dit voor rekening van MFE B.V. komt. Het standpunt van partijen over de Dienstenrichtlijn vergt nader onderzoek en kan beter worden beoordeeld in de bodemprocedure.
5.1. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester de gevraagde vergunning op grond van artikel 27, eerste lid, onder a, van de Alcoholwet in samenhang met artikel 8, eerste lid, onder b, van de Alcoholwet mocht weigeren. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
7. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Drop
voorzieningenrechter
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024
597-1050