ECLI:NL:RVS:2024:4972

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
202404110/1/R1 en 202404110/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor foodhal in Maastricht

Op 5 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan ADFN B.V. voor de realisatie van een foodhal aan de Rechtstraat 79 en de Wycker Grachtstraat 30 en 32A in Maastricht. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had op 30 juni 2020 de omgevingsvergunning verleend, waartegen omwonenden, aangeduid als [appellant] en anderen, bezwaar maakten. Zij vreesden voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat en twijfelden aan de uitvoering van het foodhal-concept zoals voorgeschreven in de vergunning. De rechtbank Limburg had eerder de beroepen van [appellant] en anderen ongegrond verklaard op 24 mei 2024.

In de uitspraak van de voorzieningenrechter werd overwogen dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen reden was om te vrezen voor een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter bevestigde dat de besluiten van het college voldoende waarborgen bevatten ter bescherming van de omwonenden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gronden van [appellant] en anderen in hoger beroep grotendeels herhalingen waren van eerdere argumenten en dat deze niet voldoende onderbouwd waren om de eerdere uitspraak te weerleggen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de akoestische onderzoeken deugdelijk waren en dat de bezwaren van [appellant] en anderen niet opgingen.

De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd bepaald dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2024.

Uitspraak

202404110/1/R1 en 202404110/2/R1.
Datum uitspraak: 5 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend in Maastricht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 mei 2024 in zaak nrs. 21/254 en 21/289 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan ADFN B.V. (hierna: ADFN) voor het realiseren van een zogeheten foodhal aan de Rechtstraat 79 en de Wycker Grachtstraat 30 en 32A in Maastricht.
Bij besluit van 18 december 2020 heeft het college de door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en aanvullende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden en nog een vergunning verleend voor het slopen van een binnenwand.
Bij uitspraak van 24 mei 2024 heeft de rechtbank de door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college en ADFN hebben schriftelijke uiteenzettingen ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
Tevens hebben [appellant] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college en ADFN hebben daarop gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 november 2024, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. T.J.T Goessens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting ADFN, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overgangsrecht Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 1 oktober 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3.       Het college heeft aan ADFN een afwijkingsomgevingsvergunning verleend voor de realisering van een foodhal aan de Rechtstraat 79 en de Wycker Grachtstraat 30 en 32A met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2 van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. [appellant] en anderen zijn het daar niet mee eens. Zij zijn omwonenden en vrezen voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van de foodhal. Ook vrezen zij dat ADFN niet het foodhal-concept zal realiseren zoals dat in de omgevingsvergunning is voorgeschreven.
4.       De rechtbank was onder meer van oordeel dat niet hoeft te worden gevreesd voor een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen als gevolg van de foodhal. Daarbij heeft de rechtbank onder meer van belang geacht dat in de besluiten van 30 juni 2020 en 18 december 2020 een aantal voorschriften is opgenomen ter bescherming van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Ook achtte de rechtbank van belang dat uit de verrichte akoestische onderzoeken volgt dat de geluidbelasting als gevolg van de foodhal ruimtelijk aanvaardbaar is. De rechtbank zag in wat [appellant] en anderen hadden aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de akoestische onderzoeken.
Hoger beroepsgronden
5.       [appellant] en anderen hebben een aantal hoger beroepsgronden aangevoerd. In de eerste plaats hebben zij aangevoerd dat een eerder verleende omgevingsvergunning voor het perceel Wycker Grachtstraat 32 had moeten worden ingetrokken. Zij hebben in de tweede plaats aangevoerd dat ADFN niet het foodhal-concept zal realiseren zoals dat in de omgevingsvergunning is voorgeschreven en op de eerste verdieping van een aantal gebouwdelen horeca zal realiseren, hoewel dat niet is vergund in de omgevingsvergunning. In de derde plaats hebben zij aangevoerd dat de vergunde foodhal in strijd is met het gemeentelijke horecabeleid. In de vierde plaats hebben zij aangevoerd dat de voorschriften in de besluiten van 30 juni 2020 en 18 december 2020 en de eerder verleende omgevingsvergunning niet op elkaar zijn afgestemd en dat daarover ten onrechte geen overleg is gevoerd met omwonenden. Tot slot hebben zij aangevoerd dat de foodhal zal leiden tot een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat vanwege een toename van de verkeersbewegingen, parkeeroverlast en geluidoverlast. [appellant] en anderen hebben in hoger beroep een aantal argumenten naar voren gebracht waarom de verrichte akoestische onderzoeken niet deugdelijk zouden zijn. Zo heeft een door hen geraadpleegde akoestische deskundige geschreven dat in één van de verrichte akoestische onderzoeken is uitgegaan van een te laag bronvermogen voor de maximale geluidniveaus als gevolg van menselijk stemgeluid.
6.       De voorzieningenrechter overweegt dat deze gronden zo goed als een herhaling zijn van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is met een uitgebreide motivering op die gronden ingegaan. [appellant] en anderen hebben geen redenen aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De voorzieningenrechter kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. De voorzieningenrechter voegt daaraan nog het volgende toe. De kwesties of ADFN het foodhal-concept zal realiseren zoals dat in de omgevingsvergunning is voorgeschreven en of ADFN op de eerste verdieping van een aantal gebouwdelen horeca zal realiseren, kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Dit zijn kwesties van handhaving, terwijl deze procedure over de omgevingsvergunning gaat. In de omgevingsvergunning wordt niet de handhaving daarvan geregeld. Verder heeft het college in zijn schriftelijke uiteenzetting en nadere stuk de argumenten van [appellant] en anderen over de akoestische onderzoeken gemotiveerd weerlegd. Zo blijkt volgens een akoestisch deskundige van de Omgevingsdienst Zuid-Limburg uit de tabellen bij het desbetreffende akoestische onderzoek dat in dat akoestisch onderzoek niet is uitgegaan van een te laag bronvermogen voor de maximale geluidniveaus als gevolg van menselijk stemgeluid. [appellant] en anderen hebben op de zitting de weerlegging van het college niet gemotiveerd betwist. De voorzieningenrechter ziet daarom evenals de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de akoestische onderzoeken.
De betogen slagen niet.
Conclusie en proceskosten
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. De Groot
voorzieningenrechter
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2024
703