202201127/1/V3.
Datum uitspraak: 9 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 25 januari 2022 in zaak nr. NL20.13993 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 25 januari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de staatssecretaris verzocht nadere schriftelijke inlichtingen te geven.
Op 29 maart 2022 heeft de staatssecretaris het besluit van 1 juli 2020 ingetrokken.
De vreemdeling heeft op verzoek van de Afdeling een reactie ingediend.
Bij besluit van 22 juli 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.
Tegen dat besluit heeft de vreemdeling bij de Afdeling beroepsgronden ingediend.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling komt uit Kameroen. In hoger beroep heeft de vreemdeling gewezen op de Kamerbrief van 11 februari 2022 waarin de minister de Tweede Kamer informeert over het besluit om delen van Kameroen te kwalificeren als gebied waar sprake is van de meest uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. Nadat de Afdeling de minister heeft gevraagd om schriftelijke inlichtingen, heeft de minister de Afdeling laten weten dat hij het besluit van 1 juli 2020 heeft ingetrokken. Op 22 juli 2022 heeft de minister een nieuw besluit genomen.
Omvang van het geding
2. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, heeft het hoger beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2.1. Het besluit van 22 juli 2022 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Partijen zijn het erover eens dat de vreemdeling belang heeft bij de beoordeling van dat besluit. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, wordt het besluit van 22 juli 2022 geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
Het besluit van 1 juli 2020
3. De vreemdeling heeft in haar nadere reactie medegedeeld dat zij haar hoger beroep handhaaft. Zij betoogt dat zij belang heeft bij handhaving van haar hoger beroep, omdat het besluit onrechtmatig is. Ook klaagt zij dat de minister wel de proceskosten in hoger beroep vergoedt, maar niet de proceskosten in beroep.
3.1. Ingevolge artikel 6:19, zesde lid, van de Awb staat intrekking of vervanging van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit, indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft. Anders dan de vreemdeling betoogt, is dit belang niet gelegen in de gestelde onrechtmatigheid van het besluit, maar in wat zij kan bereiken bij de eventuele vaststelling daarvan. Door de intrekking van het besluit van 1 juli 2020 heeft de vreemdeling in dit geval geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit. Het besluit geldt immers al niet meer. De vreemdeling heeft daarom geen belang bij een beoordeling van het hoger beroep. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 4 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI7551, levert de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken ook geen belang bij het hoger beroep op. Indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de zaak, moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. 3.2. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de reden voor het vervallen van het belang bij het hoger beroep, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Hoewel de minister niet heeft gemotiveerd waarom hij het besluit van 1 juli 2020 heeft ingetrokken, kan het er, gelet op het aanbod van de minister de door de vreemdeling gemaakte proceskosten in hoger beroep te vergoeden, voor worden gehouden dat de minister zelf van oordeel is dat de intrekking kan worden aangemerkt als een tegemoetkoming. In dit geval is daarom een proceskostenveroordeling aangewezen.
4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De minister moet ook de proceskosten in beroep vergoeden.
Het besluit van 22 juli 2022
5. Bij dit besluit heeft de minister de asielaanvraag opnieuw afgewezen. De Afdeling stelt vast dat de vreemdeling tegen het nieuwe besluit inhoudelijke gronden heeft aangevoerd die nog niet door de rechtbank zijn beoordeeld. Om verlies van instantie te voorkomen, zal de Afdeling in dit geval de beslissing op het van rechtswege ontstane beroep krachtens artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb ter behandeling en beslissing naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, verwijzen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €3.062,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
III. verwijst het beroep tegen het besluit van 22 juli 2022, V-[..], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nederhoff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2024
918