ECLI:NL:RVS:2024:5205
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen buiten behandeling stellen aanvraag verblijfsvergunning asiel
Op 17 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een vreemdeling die op 3 april 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling gesteld. De rechtbank had op 1 juni 2023 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat er een nieuw besluit op de aanvraag moest worden genomen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat het besluit van 3 april 2023 in strijd was met artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling had niet de kans gekregen om aan te tonen dat zijn afwezigheid bij het gehoor op 28 maart 2023 niet aan hem te wijten was. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte voorbijging aan de medische klachten die de vreemdeling had ingediend en dat hij niet de gelegenheid had gekregen om relevante medische stukken aan te leveren.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 december 2024.