ECLI:NL:RVS:2024:5226

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
202107265/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J.H. van Breda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor stacaravan op Camping 't Oekeltje te Rijsbergen

Op 18 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak tussen Camping 't Oekeltje B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Zundert. De zaak betreft de weigering van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een stacaravan op het perceel van de camping in Rijsbergen. De aanvraag voor de omgevingsvergunning dateert van 14 juni 2015, maar het college heeft deze geweigerd op basis van het bestemmingsplan en de ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank heeft eerdere besluiten van het college vernietigd, maar het college heeft in een nieuw besluit van 20 juli 2021 opnieuw de vergunning geweigerd. Camping 't Oekeltje heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de Afdeling oordeelt dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunning niet kan worden verleend. De Afdeling benadrukt dat het college het kleinschalige karakter van het recreatieterrein wil behouden en dat de aanvraag niet voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan. De weigering van de vergunning blijft daarom in stand.

Uitspraak

202107265/1/R2.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Camping 't Oekeltje B.V., gevestigd te Rijsbergen, gemeente Zundert,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zundert.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2015 heeft het college geweigerd Camping 't Oekeltje een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een stacaravan (hierna: het project) op het perceel [locatie] te Rijsbergen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 juli 2021 heeft het college het door Camping ’t Oekeltje  daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Camping ’t Oekeltje beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 4 juni 2024, waar Camping 't Oekeltje B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. P.J.M. Boomaars, advocaat te Breda, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 14 juni 2015. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding en voorgeschiedenis
2.       Deze zaak heeft een lange voorgeschiedenis. Op het perceel is Camping ’t Oekeltje gevestigd. Het perceel bestaat uit meerdere standplaatsen, waarop objecten voor recreatief nachtverblijf staan. De camping heeft op 14 juni 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een L-vormige stacaravan (hierna: het recreatief nachtverblijf) met een oppervlakte van 84 m² op het perceel. Die gevraagde omgevingsvergunning werd geweigerd. Het eerste besluit op bezwaar tegen die weigering, waarbij de weigering is gehandhaafd, dateert van 22 maart 2016. De rechtbank heeft dat besluit bij uitspraak van 4 oktober 2016 vernietigd en de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Bij de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:53) is het hoger beroep van Camping ’t Oekeltje gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, voor zover de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2018 is op 3 april 2018 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij de weigering opnieuw in stand is gelaten. De rechtbank heeft bij de uitspraak van 14 februari 2019 het beroep daartegen ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4312) heeft de Afdeling in hoger beroep, anders dan de rechtbank, geoordeeld dat het college in het besluit van 3 april 2018 niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het niet bereid is om van het bestemmingsplan af te wijken. De Afdeling heeft het besluit van 3 april 2018 daarom vernietigd. Het hier aan de orde zijnde besluit van 20 juli 2021 is het derde besluit op bezwaar. De Afdeling heeft in de uitspraak van 18 december 2019 bepaald dat tegen dit besluit slechts beroep bij de Afdeling openstaat.
3.       Bij de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2018 is de op 10 december 2013 vastgestelde beheersverordening "Kampeerterrein 't Oekeltje", voor zover deze in de plaats is gekomen van bestemmingsplan "Kampeerterrein ’t Oekeltje" uit 1972, onverbindend verklaard. Voor de aanvraag gelden daardoor in deze procedure nog altijd de bepalingen uit het bestemmingsplan "Kampeerterrein ’t Oekeltje (1972)".
Afbakening van het geding
4.       In de uitspraak van 18 december 2019 heeft de Afdeling al definitief geoordeeld dat het recreatief nachtverblijf in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het geen kampeermiddel is zoals bedoeld in artikel 1, onder 5, van de planregels, zodat het niet kan worden aangemerkt als een woon- of stacaravan in de zin van die bepaling. Het gaat in dit geding dan ook alleen nog over de vraag of het college deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 3º, van de Wabo, ten behoeve van het recreatief nachtverblijf wenst af te wijken van het bestemmingsplan "Kampeerterrein ’t Oekeltje 1972".
De motivering van de weigering in het besluit van 20 juli 2021
5.       Uit het besluit van 20 juli 2021 volgt dat het college, ondanks het tijdsverloop sinds het vaststellen van het bestemmingsplan, geen aanleiding ziet om daarvan voor het project af te wijken.
In het besluit is voor de motivering mede verwezen naar een ontwerp negatieve verklaring van geen bedenkingen waartoe de gemeenteraad op 18 mei 2021 heeft besloten. Daarin staat onder meer dat de aanvrager bij de aanvraag geen ruimtelijke onderbouwing heeft verstrekt om de ruimtelijke aanvaardbaarheid ervan te onderbouwen. Voor zover hij heeft gesteld dat het grotere onderkomen past in de toekomstvisie voor zijn recreatiebedrijf, waarin het bedrijf zal worden omgevormd naar een hoogwaardig recreatiebedrijf in het hogere segment, stelt het college dat de aanvrager dat niet heeft aangetoond en dat dat ook niet logisch is, omdat de aanvraag uit 2015 dateert en de bedoelde toekomstvisie pas eind 2020 mondeling aan het college is gepresenteerd. Verder stelt het college zich op het standpunt dat in de huidige situatie het recreatiebedrijf juist niet bekend staat als een vitaal recreatiebedrijf, omdat er veel permanent wordt gewoond door vaak sociaal kwetsbare personen. Een groter verblijfsobject kan dit volgens het college verder in de hand werken. Verder stelt het college dat het in 2021 niets meer van het bedrijf heeft vernomen over de toekomstvisie. Op uitnodigingen van het college om daar verder over in gesprek te gaan wordt volgens het college niet gereageerd, of afspraken worden afgezegd. Het voorgaande heeft blijkens het besluit tot de weigering geleid.
De gronden van het beroep
6.       Camping ’t Oekeltje betoogt dat het besluit ten onrechte vermeldt dat zij geen initiatieven heeft ondernomen voor gesprekken met de gemeente over de toekomstplannen en de ontwikkelingen op het bedrijf, of dat zij geplande afspraken daarover heeft afgezegd. Volgens haar hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de gemeente, waarbij door Camping ’t Oekeltje door middel van onder meer een PowerPointpresentatie op 11 november 2020 de toekomstvisie gemotiveerd is toegelicht. Deze plannen zijn volgens haar ook positief ontvangen door de gemeente. Het is ook niet juist dat geen ontwikkelingen zouden plaatsvinden op het bedrijf. Uit de gegeven toelichting blijkt dat de camping de afgelopen 10 jaar is gesaneerd, dat er al grotere percelen zijn gerealiseerd en dat daarop ook andersoortige onderkomens zijn geplaatst. Dat is ook geconstateerd door ambtenaren van de gemeente.
6.1.    Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
6.2.    Uit de stukken blijkt dat tussen Camping ’t Oekeltje en vertegenwoordigers van de gemeente inderdaad gesprekken hebben plaatsgevonden over de toekomst van het recreatiebedrijf. Het college ontkent dat ook niet. Deze gesprekken hebben er echter niet toe geleid dat het college zich op een ander standpunt heeft gesteld over dit project, dan zijn al eerder ingenomen standpunt. Los van de gesprekken over de toekomst van het bedrijf, wenst het college daarvoor nog altijd geen omgevingsvergunning te verlenen, om de onder 5 genoemde redenen.
De Afdeling is van oordeel dat het college het besluit daarmee voldoende heeft gemotiveerd. Uit de motivering begrijpt de Afdeling dat het college wil vasthouden aan een kleinschalig karakter van het recreatieterrein en dat het project vanwege de grootte ervan, daarmee niet overeenstemt. Wat er ook zij van de stelling van Camping ’t Oekeltje dat er al meer grotere onderkomens op het terrein staan, dat maakt nog niet dat het college daarom de vergunning niet zou mogen weigeren. Verder vindt het college permanente bewoning op het recreatieterrein niet wenselijk. In verband daarmee heeft het zich op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijk groot onderkomen, vanwege de geschiktheid voor bewoning, daar juist aan kan bijdragen. Daarbij is ook van belang dat ondanks de stelling van
’t Oekeltje dat op het recreatiepark niet permanent wordt gewoond, het college een lijst in het geding heeft gebracht met de geanonimiseerde namen van 255 personen die op 7 december 2021 in de gemeentelijke Basisregistratie Personen als woonachtig op het perceel waren ingeschreven.
Voor zover Camping ’t Oekeltje stelt dat haar ten onrechte wordt tegengeworpen dat zij geen ruimtelijke onderbouwing heeft aangeleverd, nu zij haar toekomstplannen met de PowerPointpresentatie aan het college heeft gepresenteerd en dat ook moet worden gezien als de ruimtelijke onderbouwing van het project, slaagt dat niet. Die presentatie, waarvan het college niet betwist dat die heeft plaatsgevonden, zag namelijk op de toekomstplannen voor het recreatieterrein in een breder verband en niet op de ruimtelijke consequenties van dit bouwplan in de huidige situatie.
6.3.    Camping ’t Oekeltje heeft verder betoogd dat het college de raad bij zijn voorstel over de verklaring van geen bedenkingen verkeerd heeft voorgelicht over de aspecten vitaliteit van het park en permanente bewoning, het ontbreken van een ruimtelijke onderbouwing en de omstandigheid dat meerdere grotere onderkomens op het recreatieterrein staan. Gelet op wat is overwogen onder 6.2, slaagt ook dat betoog niet.
6.4.    De Afdeling ziet gelet op wat verder is aangevoerd, zoals dat op het park reeds positieve ontwikkelingen plaatsvinden en dit ook door de gemeente zou zijn geconstateerd, geen reden om te oordelen dat de nadelige gevolgen van het besluit voor ’t Oekeltje onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
De conclusie is dan ook dat de weigering van het college om voor het project een omgevingsvergunning te verlenen, in stand kan blijven.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. drs. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bolleboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
641
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
Tweede lid:
In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Bestemmingsplan "Kampeerterrein ’t Oekeltje"
Artikel 1, aanhef en onder 5:
In deze voorschriften wordt verstaan onder woon- of stacaravan: een voor dat doel gebouwd en ingericht kampeermiddel bestemd voor dag en/of nachtverblijf met een lengte van 8 meter of meer en/of een breedte van 2,50 meter of meer, dat als zodanig niet zelfstandig achter een gemotoriseerd voertuig over de openbare weg mag worden voortbewogen en voor zodanig vervoer ook niet is uitgerust.
Artikel 5, eerste lid:
De gronden met de bestemming verblijfsterrein t.b.v. woon- of stacaravans, die op de kaart niet zijn voorzien van de nadere aanwijzing (OL) zijn bestemd voor de exploitatie van een terrein voor woon- of stacaravans.