ECLI:NL:RVS:2024:5247

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
202205345/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor woning en bijgebouw in strijd met bestemmingsplan

Op 18 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop. Het college had op 22 november 2021 een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor de bouw van een woning en een bijgebouw, alsook de aanleg van een uitrit op het perceel [locatie] in Nieuwveen. Dit besluit werd aangevochten door [wederpartij A] en [wederpartij B], bewoners van een naastgelegen perceel, die het college in gebreke stelden omdat het bouwplan volgens hen in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank Den Haag verklaarde hun beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college voor zover het betrekking had op het bijgebouw, wat leidde tot het hoger beroep van het college.

De Afdeling heeft de zaak op 2 december 2024 behandeld. Het college betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bijgebouw in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde dat de gronden met de bestemming 'Tuin - Oeverzone' ook onderdeel uitmaken van het bouwperceel, waardoor het bijgebouw niet in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank had dit niet onderkend, wat leidde tot een onterecht oordeel. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om bestemmingsplannen letterlijk te interpreteren en de betekenis van planregels in samenhang te bezien. De Afdeling concludeerde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank onterecht was.

Uitspraak

202205345/1/R3.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 2 augustus 2022 in zaken nrs. 22/3868 en 22/38 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], wonend in Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2021 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning en een bijgebouw en de aanleg van een uitrit op het perceel [locatie] in Nieuwveen.
Bij besluit van 18 mei 2022 heeft het college het door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 mei 2022 vernietigd voor zover het betrekking heeft op het bijgebouw, het besluit van 22 november 2021 in zoverre herroepen en bepaalt dat de uitspraak in de plaats van het vernietigde gedeelte van het besluit komt.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij A] en [wederpartij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. van Eck, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 3 september 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het college heeft aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning met bijgebouw en de aanleg van een uitrit op het perceel [locatie] in Nieuwveen. [wederpartij A] en [wederpartij B] wonen op het naastgelegen perceel en kunnen zich niet verenigen met het besluit van het college om de omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] te verlenen en hebben daarom beroep ingesteld tegen het besluit. De rechtbank heeft hun beroep gegrond verklaard omdat het bouwplan, voor zover het betrekking heeft op het bijgebouw, volgens de rechtbank in strijd is met het bestemmingsplan. Het college is het niet eens met dit oordeel van de rechtbank. Daarom heeft het college hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Hoger beroep
Strijd met het bestemmingsplan?
3.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het vergunde bijgebouw in strijd is met de regels van het bestemmingsplan. Hiertoe voert het college aan dat de rechtbank heeft miskend dat de gronden met de bestemming "Tuin - Oeverzone" ook onderdeel uitmaken van het bouwperceel. Daardoor heeft de rechtbank volgens het college een te kleine oppervlakte aan bouwperceel vastgesteld om de onder het bestemmingsplan maximaal toegestane omvang van het bijgebouw te berekenen.
3.1.    Het bestemmingsplan "De Verwondering Noordereiland" kent aan de gronden van het perceel [locatie] deels de bestemming "Woongebied - 2" en deels de bestemming "Tuin - Oeverzone" toe. Deze gronden met de bestemmingen grenzen aan elkaar. Centraal in het geschil staat de vraag of de gronden met de bestemming "Tuin - Oeverzone" onderdeel uitmaken van het bouwperceel. Niet in geschil is dat het bijgebouw niet in strijd is met het bestemmingsplan, als de gronden met de bestemming "Tuin - Oeverzone" onderdeel uitmaken van het bouwperceel.
3.2.    De relevante planregels luiden als volgt:
"Artikel 1 Begrippen
[…]
1.15 bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; […]."
"Artikel 4 Tuin - Oeverzone
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - Oeverzone' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. oeverzones, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
met de daarbij behorende:
b. tuinen;
c. terrassen, vlonders en keerwanden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op, in of boven deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. uitsluitend terrassen, vlonders en keerwanden zijn toegestaan:
de bouwhoogte van een keerwand mag niet meer dan 0,50 m bedragen."
3.3.    Voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming(en) en aanduiding(en) en de daarbij behorende regels bepalend. Vanwege de rechtszekerheid moet een planregel letterlijk worden uitgelegd. Als die op zichzelf niet duidelijk is en ook niet in samenhang met de andere planregels (systematiek), dan komt betekenis toe aan de niet bindende plantoelichting. Die plantoelichting kan namelijk meer inzicht geven in de bedoeling van de planwetgever.
3.4.    Wat betreft de vraag of de gronden met de bestemming "Tuin - Oeverzone" tot het bouwperceel behoren, overweegt de Afdeling het volgende. Artikel 1.15 van de planregels voorziet in een definitie van het begrip "bouwperceel". Daardoor worden alle gronden waarop een vorm van een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan, aangemerkt als onderdeel van het bouwperceel. Op grond van artikel 4.2.1 van de planregels zijn, op, in of boven de gronden met de bestemming "Tuin - Oeverzone" geen gebouwen toegestaan. Op grond van de artikelen 4.1, onder c, en 4.4.2 van de planregels is het echter wel toegestaan om op de gronden met deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals terrassen, vlonders en keerwanden, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen te realiseren. Daardoor is bebouwing ten behoeve van de op de aangrenzende gronden gelegen woning niet uitgesloten op de gronden met de bestemming "Tuin - Oeverzone".
Gelet op de definitie van het begrip "bouwperceel" in artikel 1.15 van de planregels, is de Afdeling van oordeel dat deze gronden als onderdeel van het bouwperceel dienen te worden aangemerkt. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit heeft ertoe geleid dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het bijgebouw in strijd met het bestemmingsplan is.
Het betoog slaagt.
Ten onrechte zelf in de zaak voorzien
4.       Gelet op wat de Afdeling hiervoor overwogen heeft, hoeft het betoog van het college dat de rechtbank ten onrechte heeft besloten om zelf in de zaak te voorzien, geen inhoudelijke bespreking meer.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] alsnog ongegrond verklaren.
Proceskosten
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 2 augustus 2022 in zaken nrs. 22/3868 en 22/38;
III.      verklaart het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop van 18 mei 2022 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soede
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
270-1117