ECLI:NL:RVS:2024:5269
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Castricum
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Castricum. De aanvraag werd afgewezen op 3 juni 2021, omdat [appellant] niet voldeed aan de criteria van de Huisvestingsverordening gemeente Castricum 2019. [appellant], die op dat moment 29 jaar oud was, woonde in een complex dat deels sociale huurwoningen en deels een woonzorgcentrum voor ouderen omvatte. Hij voelde zich niet op zijn plek in de woning en ervoer stress door het samenwonen met ouderen, wat leidde tot klachten zoals nachtmerries, paniekaanvallen en depressieve gevoelens.
Na de afwijzing van zijn aanvraag, verklaarde het college op 16 december 2021 het bezwaar van [appellant] ongegrond. De rechtbank Noord-Holland bevestigde op 15 december 2022 de afwijzing van de aanvraag in een mondelinge uitspraak. [appellant] ging hiertegen in hoger beroep. Tijdens de zitting heeft geen van de partijen gebruik gemaakt van het recht om gehoord te worden, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de gronden van [appellant] in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze grotendeels een herhaling zijn van de eerder aangevoerde argumenten. De rechtbank had deze gronden al gemotiveerd behandeld en [appellant] heeft geen nieuwe objectieve gegevens gepresenteerd die zijn stellingen onderbouwen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder dat het college proceskosten hoeft te vergoeden.