ECLI:NL:RVS:2024:5296
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 29 oktober 2020 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, heeft op 20 april 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft vervolgens op 22 februari 2023 de aanvraag alsnog ingewilligd.
De vreemdeling, afkomstig uit Soedan, heeft echter het hoger beroep niet ingetrokken, omdat hij een grief heeft ingediend over de vastgestelde geboortedatum. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de minister niet op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat. Ondanks dat de vreemdeling terecht klaagt over de beoordeling van zijn leeftijd, heeft de minister de vreemdeling terecht als meerderjarige aangemerkt, conform het beoordelingskader dat eerder is vastgesteld.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en beslist dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 december 2024.