ECLI:NL:RVS:2024:5347

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
202401301/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • J.Th. Drop
  • M.J.M. Ristra-Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 februari 2024 een eerdere beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vernietigd. De staatssecretaris had op 27 september 2023 de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling naar Denemarken zou moeten terugkeren, gezien de omstandigheden van haar vader die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft bepaald dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 december 2024 het hoger beroep van de minister ongegrond verklaard. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd dat de vreemdeling een zodanige band met Denemarken heeft dat het redelijk zou zijn voor haar om daarheen te gaan. De minister had onder andere aangevoerd dat de vreemdeling geen stabiele thuisbasis zou hebben bij haar vader, die strafrechtelijk vervolgd werd, maar de vader was inmiddels vrijgesproken. De Raad van State oordeelde dat de minister niet had uitgelegd wat deze vrijspraak betekende voor de belangen van het kind.

De Raad van State heeft de minister ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De totale kosten zijn vastgesteld op € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 december 2024.

Uitspraak

202401301/1/V3.
Datum uitspraak: 23 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 februari 2024 in zaak nr. NL23.31439 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, advocaat in Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De minister heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling een zodanige band heeft met Denemarken dat het voor haar redelijk zou zijn om daarheen te gaan, als bedoeld in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb 2000. De minister heeft de vreemdeling daarbij onder andere tegengeworpen dat haar vader, die rechtmatig in Nederland verblijft, haar geen stabiele thuisbasis kan bieden, omdat hij strafrechtelijk vervolgd wordt. Haar vader is inmiddels echter vrijgesproken en de minister heeft niet kenbaar gemotiveerd wat dat betekent voor de weging van de belangen van het kind.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024
962