ECLI:NL:RVS:2024:5356

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
202405371/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake het bejagen van verwilderde katten in Fryslân

Op 23 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de Stichting Dierenrecht een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. De stichting verzocht om schorsing van een opdracht van het college van gedeputeerde staten van Fryslân, die het bejagen van verwilderde katten toestaat. Dit besluit was oorspronkelijk genomen in 2005 op basis van de Flora- en faunawet, ter bescherming van de fauna. De stichting betoogde dat er gewijzigde omstandigheden waren die een heroverweging van de opdracht rechtvaardigden, onder andere door nieuw provinciaal faunabeleid en alternatieve methoden zoals TNR-C. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was dat de schorsing rechtvaardigde, en dat het verzoek niet in lijn was met het hoger beroep dat de stichting had ingesteld tegen de afwijzing van de intrekking van de opdracht. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak benadrukt dat de rechterlijke toetsing van dergelijke besluiten beperkt is tot de inhoud van het voorliggende besluit en dat er geen ruimte is voor een andere uitkomst in het hoger beroep.

Uitspraak

202405371/2/A3.
Datum uitspraak: 23 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
Stichting Dierenrecht, gevestigd in Amsterdam,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 17 juli 2024 in zaak nr. 22/3862 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2022 heeft het college de aanvraag van de stichting om intrekking van een besluit uit 2005 om verwilderde katten te mogen bejagen afgewezen.
Bij besluit van 10 oktober 2022 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2024 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft de stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 december 2024, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. H.P. Wellenberg, advocaat in Amsterdam, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. Jansen en mr. T. Tuenter, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2.       In 2005 heeft het college op basis van de Flora- en faunawet besloten dat de verwilderde kat in de provincie Fryslân bejaagd mag worden ter bescherming van de fauna. Dit besluit geldt via het overgangsrecht als opdracht zoals bedoeld in artikel 3.18 Wet natuurbescherming.
3.       De stichting heeft de voorzieningenrechter verzocht de opdracht die strekt tot het bejagen van de verwilderde kat te schorsen tot zes weken na het beschikbaar komen van de uitspraak in de hoofdzaak. Ter motivering van dit verzoek heeft zij betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat de opdracht heroverwogen moet worden. Het nieuw provinciaal faunabeleid uit 2021 en de alternatieve methode TNR-C zouden volgens de stichting voor het college aanleiding moeten vormen de opdracht inhoudelijk te heroverwegen. Ook betoogt de stichting dat het college de opdracht moet heroverwegen of intrekken omdat deze in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en evident onredelijk is.
4.       Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een spoedeisend belang in deze zaak, omdat de opdracht leidt tot het doden van dieren.
Oordeel van de voorzieningenrechter
5.       Gelet op wat is bepaald in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, moet een verzoek om voorlopige voorziening betrekking hebben op het materiële geschil over het besluit dat voorligt. Uit de functie van dit artikel vloeit voort dat wat een verzoeker met zijn verzoek wil bereiken, betrekking moet hebben op de inhoud van het in geding zijnde besluit en ook via dat besluit moet kunnen worden bereikt.
6.       De stichting verzoekt om schorsing van de opdracht tot het bejagen van de verwilderde kat uit 2005. In het hoger beroep ligt echter een ander besluit voor, namelijk de afwijzing van het verzoek tot intrekking van de opdracht. Hierbij is van belang dat wat de stichting voor ogen heeft - dat er niet meer mag worden gejaagd op de verwilderde kat - niet de uitkomst kan zijn van het hoger beroep. Een gegrond hoger beroep kan namelijk in dit geval, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, niet leiden tot het intrekken van de opdracht door de Afdeling. Bij een discretionaire bevoegdheid zoals hier aan de orde is, bestaat er voor de bestuursrechter alleen de ruimte om zelf te voorzien als er op grond van het recht maar één juiste beslissing mogelijk is. Dat is hier niet het geval. Daarom staat de gevraagde voorziening in een te ver verwijderd verband met de inhoud van het geschil dat voorligt in de bodemprocedure. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat op voorhand niet is gebleken dat het besluit van het college tot het beperken van de populatie verwilderde katten door deze te (laten) bejagen, in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of evident onredelijk is.
Conclusie
7.       Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzieningenrechter
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024
597-1032