ECLI:NL:RVS:2024:5365

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
202405261/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestemmingsplan 'Roodhekkenpas West Druten' wegens geluid- en wateroverlast en strijd met de Omgevingswet

Op 24 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, wonend in Druten, een voorlopige voorziening hebben gevraagd tegen het besluit van de raad van de gemeente Druten om het bestemmingsplan 'Roodhekkenpas West Druten' te wijzigen. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 36 grondgebonden woningen in Druten, gelegen aan de westzijde van de kern Druten. Verzoekers, verenigd in het Comité Hertenweide Roodhekkenpas, zijn van mening dat de ontwikkeling leidt tot geluid- en wateroverlast en aantasting van de Groene ontwikkelingszone. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het besluit toegewezen, omdat niet voldoende is aangetoond dat de geluidbelasting en de gevolgen voor de waterhuishouding adequaat zijn onderzocht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de verkeersaantrekkende werking van het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de verzoekers. Daarnaast is vastgesteld dat het plan in strijd is met de Wet natuurbescherming, omdat significante effecten op het Natura 2000-gebied Rijntakken niet zijn uitgesloten. De voorzieningenrechter heeft de raad van de gemeente Druten veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers en het griffierecht.

Uitspraak

202405261/2/R4.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend in Druten,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Druten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Roodhekkenpas West Druten" (hierna: het plan) gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en anderen en de raad hebben ieder voor zich één of meer dan één nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 5 december 2024, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. T. Tuenter, advocaat te Druten, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen, vergezeld door S.J.P.T. Welbers, zijn verschenen. Verder is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], vergezeld door gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpbestemmingsplan is op 2 november 2023 ter inzage gelegd. [verzoeker] betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in de realisatie van 36 grondgebonden woningen in Druten. Het plangebied bevindt zich aan de westzijde van de kern Druten. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Heersweg, aan de oostzijde door de Roodhekkenpas en aan de westzijde door het bedrijventerrein Westerhout (hierna: het bedrijventerrein). [verzoeker] en anderen wonen ten oosten van het plangebied. Hun woonpercelen grenzen aan de Roodhekkenpas. Het plangebied heeft in de bestaande situatie een agrarische enkelbestemming. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Groene ontwikkelingszone van de provincie Gelderland.
[verzoeker] en anderen wonen in de directe omgeving van het plangebied. Zij hebben zich verenigd in het Comité Hertenweide Roodhekkenpas. [verzoeker] en anderen hebben toegelicht dat dit comité geen entiteit is die zelfstandig aan het rechtsverkeer kan deelnemen. [verzoeker] en anderen zijn het niet eens met het plan, omdat de ontwikkeling volgens hen leidt tot geluid- en wateroverlast bij hun woningen en aantasting van de Groene ontwikkelingszone.
Het verzoek
3.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
4.       [verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening het vaststellingsbesluit van 27 juni 2024 te schorsen totdat de Afdeling op het beroep tegen dat vaststellingsbesluit heeft beslist. De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op wat [verzoeker] en anderen in het kader van dat verzoek hebben aangevoerd.
Evenementen
5.       [verzoeker] en anderen betogen dat bij de vaststelling van het plan ten onrechte de ruimtelijke gevolgen van het gebruik van de gronden in het plangebied voor evenementen niet zijn betrokken en onderzocht.
5.1.    Artikel 13.3 van de regels bij het plan (hierna: de planregels) luidt:
"Alle gronden zijn tevens bestemd voor evenementen."
5.2.    De raad heeft op de zitting toegelicht dat het nooit de bedoeling is geweest om in het plan een regel op te nemen die het gebruik van de gronden voor evenementen toestaat. Om die reden merkt de raad artikel 13.3 van de planregels aan als een omissie die herstel behoeft. De raad heeft er geen bezwaar tegen als de voorzieningenrechter deze bepaling schorst of vernietigt. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om artikel 13.3 van de planregels te schorsen. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de door [verzoeker] en anderen gevreesde ruimtelijke gevolgen van evenementen in het plangebied, waaronder de verkeersaantrekkende werking en geluidhinder, buiten beschouwing laten. De voorzieningenrechter zal hierna bezien of de overige betogen aanleiding geven voor een verdergaande schorsing van het plan.
Relativiteit
6.       [verzoeker] en anderen betogen dat het plan in strijd met de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) is vastgesteld, omdat significante effecten op het Natura 2000-gebied Rijntakken niet zijn uit te sluiten.
Verder betogen [verzoeker] en anderen dat het plan de uitbreidingsmogelijkheden van de in de omgeving van het plangebied aanwezige bedrijven beperkt en het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners in het plangebied aantast. [verzoeker] en anderen beroepen zich hierbij op de Brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-Brochure) en zij voeren aan dat de voorgenomen ontwikkelingen leiden tot geurhinder bij de nieuw te bouwen woningen.
6.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
6.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt.
6.3.    De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
6.4.    De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker] en anderen allemaal woonachtig zijn buiten het plangebied aan de Heersweg en de Roodhekkenpas. De afstand tussen hun woningen en het Natura 2000-gebied Rijntakken is groter dan 450 m. [verzoeker] en anderen hebben op de zitting gesteld dat zij alleen in hun hoedanigheid als omwonenden zijn opgekomen tegen het plan. Gelet op de afstand van hun woningen tot het Natura 2000-gebied Rijntakken doet de verwevenheid als hiervoor bedoeld onder 6.3 zich niet voor. Het beroep op de Wnb strekt dan ook niet tot bescherming van de belangen van [verzoeker] en anderen.
6.5.    [verzoeker] en anderen komen met hun beroep op de VNG-Brochure en geurhinder niet op voor hun eigen belangen, maar voor de belangen van de in de omgeving van het plangebied aanwezige bedrijven en de toekomstige bewoners van de nieuw te bouwen woningen. Hiermee beroepen [verzoeker] en anderen zich op een deelaspect van de norm van een goede ruimtelijke ordening dat kennelijk niet strekt tot bescherming van hun eigen belangen.
6.6.    Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste daarom in de weg aan vernietiging van het besluit van 27 juni 2024 wegens de hiervoor onder 6 weergegeven betogen. Gelet hierop geven deze betogen geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Geluid
7.       [verzoeker] en anderen betogen dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht wat de gevolgen zijn van het plan voor de geluidbelasting bij hun woningen. [verzoeker] en anderen voeren aan dat zij vrezen voor een toename van de geluidbelasting door werkverkeer in de aanlegfase en de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woningen in de gebruiksfase. Volgens [verzoeker] en anderen is het plangebied in de gebruiksfase een gemengd gebied waar op grond van artikel 7.1 van de planregels bij iedere woning een winkel of bedrijf kan worden geëxploiteerd.
7.1.    Artikel 7.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       wonen;
b.       vrije beroepen;
c.       gastouderschap;
d.       internetwinkels, uitsluitend in categorie 1 van de 'Beleidsnotitie
internetwinkels' in bijlage 2;
e.       tuinen, erven en verhardingen;
f.        met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
en werken, geen bouwwerk zijnde;
alsmede voor:
[…]"
Artikel 7.5.1 luidt:
"Binnen de bestemming 'Woongebied' is de uitoefening van een vrij beroep, gastouderschap of internetwinkel in een (bedrijfs)woning toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 50 m² van het hoofdgebouw en/of de bijbehorende bouwwerken."
7.2.    Het plan betreft de vaststelling van een ruimtelijke keuze. Het geluid van het bouwverkeer tijdens de aanlegfase heeft geen betrekking heeft op de ruimtelijke keuze, maar op de uitvoering daarvan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling hoeven dergelijke uitvoeringsaspecten niet te worden betrokken bij de vaststelling van het plan. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2044, onder 14.1.
7.3.    Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van 36 woningen. Binnen de bestemming "Woongebied" is ook voorzien in de mogelijkheid tot uitoefening van vrije beroepen, gastouderschap en internetwinkels. Op grond van bijlage 2 bij de planregels is een categorie 1 internetwinkel een winkel waar alleen elektronische transacties tot stand komen. Een categorie 1 internetwinkel heeft geen opslag- en verzendfunctie, afhaalmogelijkheid of showroom. Gelet daarop zullen internetwinkels in het plangebied, voor zover daarvan sprake zal zijn, geen verkeersaantrekkende werking hebben. De mogelijkheid om vanuit huis een vrij beroep of gastouderschap uit te oefenen op een oppervlakte van maximaal 50 m² zal naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin leiden tot een relevante toename van het wegverkeer ten opzichte van het woongebruik.
7.4.    De raad heeft in de toelichting bij het plan verwezen naar het rapport ’Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai woningbouwplan Roodhekkenpas-West te Druten’ van 2 november 2022 (bijlage 3 bij de plantoelichting), waaruit blijkt dat akoestisch onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting in het plangebied vanwege het wegverkeer op de omliggende wegen. In dit rapport wordt onder meer geconcludeerd dat de ongecorrigeerde geluidbelasting in het plangebied van alle beschouwde wegen tezamen maximaal 57 dB bedraagt. In het rapport is de geluidbelasting berekend op de gevels van de woningen die voor het akoestisch onderzoek in het plangebied zijn geprojecteerd. De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat deze geluidbelasting van 57 dB aanvaardbaar is en dat deze maximale geluidbelasting buiten het plangebied niet zal worden overschreden. Voor de aanvaardbaarheid van deze geluidbelasting heeft de raad aansluiting gezocht bij de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 60 dB(A) in artikel 45, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh). De raad heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3672, onder 14.3, waarin de Afdeling heeft overwogen dat bij die bepaling aansluiting mag worden gezocht bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de cumulatieve geluidbelasting van meerdere geluidbronnen. Op de zitting heeft de raad zich onder verwijzing naar het rapport ‘Akoestisch onderzoek industrielawaai, woningbouwplan Raadhekkenpas-West te Druten’ van 23 februari 2023 (bijlage 6 bij de plantoelichting) op het standpunt gesteld dat de cumulatieve geluidbelasting van het verkeers- en industrielawaai op de meest noordoostelijk geprojecteerde gevel in het plangebied maximaal 58 dB(A) zal zijn, dat de geluidbelasting als hier bedoeld niet hoger zal zijn bij de meest noordelijk gelegen woning van [verzoeker] en anderen, te weten de woning aan de Heersweg 28, en dat deze geluidbelasting aanvaardbaar is, omdat deze lager is dan de norm van 60 dB(A) in artikel 45, eerste lid, van de Wgh waarbij de raad aansluiting heeft gezocht.
Op de zitting hebben [verzoeker] en anderen gesteld dat de berekeningen in het akoestisch onderzoek niet representatief zijn voor hun woningen, omdat met name de woning aan de Heersweg 28 dichterbij de Roodhekkenpas en de Heersweg ligt dan de in het plangebied geprojecteerde gevel waarvoor een cumulatieve geluidbelasting van 58 dB(A) is berekend.
7.5.    De voorzieningenrechter stelt vast dat geen onderzoek is gedaan naar de akoestische gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling op de woningen van [verzoeker] en anderen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad niet deugdelijk gemotiveerd dat in weerwil daarvan mag worden aangenomen dat de verkeersaantrekkende werking van het plan, gelet op de reeds bestaande geluidbelasting, niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker] en anderen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat het verkeer van en naar het plangebied over de Roodhekkenpas langs de woning aan de Heersweg 28 en over de Heersweg zal rijden en dat die woning dichter bij de Roodhekkenpas en de Heersweg is gesitueerd dan de woningen die in het akoestisch onderzoek in het plangebied zijn geprojecteerd. Gelet daarop valt niet zonder meer in te zien dat één of meer dan één van de aldus geprojecteerde woningen ter zake van het aspect geluid als maatgevend kan worden aangemerkt voor de woning aan de Heersweg 28.
7.6.    Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het plan in zijn geheel te schorsen. De voorzieningenrechter merkt hier overigens bij op dat een reparatie van het hier geconstateerde gebrek aanleiding zou kunnen geven voor een verzoek om deze schorsing in zoverre op te heffen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
8.       [verzoeker] en anderen betogen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is vastgesteld. Volgens [verzoeker] en anderen bestaat er geen behoefte aan 36 nieuwe woningen. Daarbij hebben zij erop gewezen dat de gemeente Druten in de eerste helft van het jaar 2024 meer omgevingsvergunningen voor het bouwen van woningen heeft verleend dan het gemiddelde aantal in Gelderland en heel Nederland. Volgens [verzoeker] en anderen loopt de gemeente Druten wat betreft het bouwen van nieuwe woningen voor op de geprognotiseerde aantallen en wordt ruimschoots voldaan aan de woningbouwafspraken die met de provincie Gelderland zijn gemaakt. [verzoeker] en anderen hebben daarnaast aangevoerd dat niet deugdelijk is gemotiveerd dat niet in de gestelde behoefte van 36 woningen kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Weliswaar is in de plantoelichting onderbouwd dat alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied niet beschikbaar zijn, maar hierbij is de raad volgens [verzoeker] en anderen uitgegaan van zeer specifieke kenmerken voor het beoogde woonmilieu van de nieuwe woningen.
8.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
8.2.    Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is bedoeld uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.
8.3.    De raad heeft zich in de toelichting van het plan, onder verwijzing naar de "Woondeal 2.0, Regio Arnhem-Nijmegen" (hierna: de Woondeal 2.0), op het standpunt gesteld dat het plan voorziet in een regionale woningbehoefte. In de Woondeal 2.0 is voor de gemeente Druten een opgave voor het bouwen van 910 nieuwe woningen opgenomen. Hierbij mag een planologische capaciteit worden gecreëerd van 1.210 woningen. De raad heeft toegelicht dat de voorgenomen realisatie van 36 woningen past binnen de aantallen uit de Woonvisie 2.0 en dus voorziet in een kwantitatieve behoefte.
Op de zitting hebben [verzoeker] en anderen opgemerkt dat in de gemeente Druten reeds een "harde" plancapaciteit van 1.350 woningen is gecreëerd. Het aantal van 1.210 woningen waarvoor volgens de Woonvisie 2.0 planologische capaciteit mag worden gecreëerd, is daarom volgens hen al overschreden. De raad heeft ter zitting betwist dat in de gemeente Druten sprake is van een planologische overcapaciteit.
8.4.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad met de in de plantoelichting gegeven motivering voldoende heeft onderbouwd dat er in de gemeente Druten behoefte bestaat aan de 36 woningen. De stelling van [verzoeker] en anderen op de zitting dat in de gemeente Druten sprake is van een harde plancapaciteit van 1.350 hebben zij niet voldoende geconcretiseerd en daarmee niet aannemelijk gemaakt. Wat [verzoeker] en anderen verder hebben aangevoerd geeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook geen reden voor het oordeel dat de raad het bestaan van behoefte aan de voorziene ontwikkeling onvoldoende heeft onderbouwd.
8.5.    Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht de raad zich verder op het standpunt stellen dat niet in de behoefte van 36 woningen kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat in de plantoelichting is onderbouwd dat slechts een beperkt aantal locaties binnen bestaand stedelijk gebied beschikbaar is waar nieuwe woningen kunnen worden gerealiseerd. Deze locaties zijn niet beschikbaar voor de voorgenomen ontwikkeling, omdat hier al andere woningbouwplannen zijn voorzien of hiervoor al een bestemmingsplan is vastgesteld of in ontwikkeling is. Bovendien kan met de geschikte locaties binnen bestaand stedelijk gebied niet worden voorzien in de bestaande woningbehoefte, zo volgt uit de plantoelichting. Gelet hierop is de geschiktheid van alternatieve locaties buiten stedelijk gebied onderzocht. [verzoeker] en anderen hebben met hun niet onderbouwde stelling dat de raad is uitgegaan van te specifieke kenmerken voor het beoogde woonmilieu van de nieuwe woningen, niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek onvolledig of onjuist is geweest.
8.6.    Gelet hierop geeft het betoog geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Water
9.       [verzoeker] en anderen betogen dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat dit in strijd met de Waterwet en het waterbeleid is vastgesteld. Zij vrezen voor wateroverlast als gevolg van de realisatie van de nieuwe woningen, met name vanwege de kwelsituatie in het plangebied. Volgens [verzoeker] en anderen is het rapport "Watertoets ontwikkeling Roodhekkenpas-West te Druten" van 12 december 2022 van Econsultancy (hierna: het rapport Watertoets), dat als bijlage 7 bij de plantoelichting is opgenomen, ondeugdelijk tot stand gekomen. Ter onderbouwing hiervan hebben zij gewezen op een eerdere versie van het rapport Watertoets, waarop het Waterschap Rivierenland commentaar heeft gegeven. Hieruit blijkt volgens [verzoeker] en anderen dat het Waterschap Rivierenland niet akkoord is gegaan met die eerdere versie en dat de voorgenomen inrichting in het "Versterkingsplan Groene Ontwikkelingszone Roodhekkenpas-west te Druten" van 22 mei 2023 (hierna: het Versterkingsplan) dat als bijlage 5 bij de planregels is opgenomen, niet uitvoerbaar is. Ook de definitieve versie van het rapport Watertoets is volgens hen niet akkoord bevonden door het Waterschap Rivierenland.
[verzoeker] en anderen hebben verder aangevoerd dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro is vastgesteld, omdat in de plantoelichting ten onrechte niet is vermeld wat de uitkomst is geweest van het vooroverleg met het Waterschap Rivierenland.
9.1.    Artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro luidt:
"Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing."
Artikel 3.1.6, eerste lid, luidt:
"Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
[…]
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
[…]"
9.2.    De raad heeft in de plantoelichting onder verwijzing naar het rapport Watertoets onderbouwd op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Onderdeel van dat rapport is de digitale Watertoets van 5 juni 2022. In het rapport Watertoets staat dat het Waterschap Rivierenland een reactie heeft gegeven op het eerste planontwerp en dat deze reactie in het rapport zo veel mogelijk is verwerkt. In het rapport Watertoets wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten zowel ruimtelijk als hydrologisch gezien positief is uit voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de ruimtelijke procedure. Naast de Watertoets is in bijlage 7 bij de plantoelichting de aanvullende memo van 4 mei 2023 van Econsultancy opgenomen. Daarin is een reactie gegeven op de opmerkingen die het Waterschap Rivierenland heeft geplaatst bij het rapport Watertoets. Daarin is onder meer ingegaan op de kwelsituatie in het plangebied. Op basis van de resultaten uit de Watertoets en de inhoud van de aanvullende memo heeft de raad het plan wat betreft het aspect water uitvoerbaar geacht.
9.3.    Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft raad zich op het standpunt mogen stellen dat het aspect water niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Met de verwijzing van [verzoeker] en anderen naar een eerdere versie van het rapport Watertoets, waarbij het Waterschap Rivierenland op een aantal punten commentaar heeft gegeven, hebben zij onvoldoende geconcretiseerd dat het plan en de voorgenomen inrichting in het Versterkingsplan wat betreft het aspect water niet uitvoerbaar zijn. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in de aanvullende memo een reactie is gegeven op de vraag- en commentaarpunten van het Waterschap Rivierenland. [verzoeker] en anderen hebben de inhoud hiervan niet bestreden.
9.4.    De voorzieningenrechter heeft verder niet de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het plan in strijd met artikel 3.1.6 van het Bro is vastgesteld omdat in de plantoelichting ten onrechte niet is vermeld wat de uitkomsten zijn geweest van het vooroverleg met het Waterschap Rivierenland. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat in paragraaf 4.8 van de plantoelichting is vermeld dat in bijlage 7 bij de plantoelichting ook het advies van de waterbeheerder is verwerkt. De inhoud van het advies van het Waterschap Rivierenland op een eerste versie van de planontwikkeling is verwerkt in het rapport Watertoets. Daarnaast is de reactie van het Waterschap Rivierenland op het rapport Watertoets verwerkt in de aanvullende memo, die ook in bijlage 7 bij de plantoelichting is opgenomen.
9.5.    Gelet op wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen, geeft het betoog geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Strijd met de Omgevingsverordening Gelderland
10.     [verzoeker] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening) over het Nederlands Natuurnetwerk (hierna: het NNN) en de Groene ontwikkelingszone (hierna: de GO). Zij hebben erop gewezen dat het plangebied is gelegen binnen de GO in het deelgebied Winssen-Wamel en een verbinding vormt naar het NNN en het Natura 2000-gebied Rijntakken. De voorgenomen inrichting in het Versterkingsplan voldoet volgens [verzoeker] en anderen niet aan de eisen die de Omgevingsverordening daaraan stelt. Volgens hen is bij de vaststelling van het plan onvoldoende onderzoek gedaan naar, en rekening gehouden met, de potentiële waarden en kernkwaliteiten van het gebied. In dit verband hebben [verzoeker] en anderen erop gewezen dat in het Versterkingsplan ten onrechte de conclusie is getrokken dat zich in het plangebied geen waardevolle vegetatie kan ontwikkelen door de hoge concentratie meststoffen en de lage waterstand in het plangebied. Door het verarmen van de grond kunnen de kernkwaliteiten van het gebied volgens [verzoeker] en anderen namelijk worden versterkt. Verder kunnen de in het Versterkingsplan vermelde versterkingsmaatregelen volgens [verzoeker] en anderen niet worden geverifieerd, omdat een analyse van natuurknelpunten en een visie over de wijze waarop die knelpunten kunnen worden opgelost, ontbreken.
[verzoeker] en anderen voeren daarnaast aan dat het Versterkingsplan onvoldoende is geborgd in de planregels, omdat in de voorwaardelijke verplichting die in artikel 13.4 van de planregels is opgenomen niet is bepaald hoe de verschillende versterkingsonderdelen worden aangelegd, beheerd en in stand gehouden. Verder ziet deze voorwaardelijke verplichting volgens hen ten onrechte alleen op het gebruik van de gronden met de bestemming "Woongebied". In dit verband hebben [verzoeker] en anderen erop gewezen dat binnen de bestemmingen "Groen", "Verkeer" en "Natuur" verschillende voorzieningen zijn toegelaten.
10.1.  Artikel 13.4 van de planregels luidt:
"Gebruik overeenkomstig de bestemming conform lid 7.1 is enkel toegestaan onder de voorwaarde dat er binnen een termijn van maximaal 1 jaar na ingebruikname van de woningen uitvoering is gegeven aan de aanleg en vervolgens instandhouding van het landschappelijke inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 4 of een vergelijkbaar landschappelijk inpassingsplan ter beoordeling van het bevoegd gezag. Ten behoeve van het beheer en de instandhouding van de inrichtingsmaatregelen is het Versterkingsplan Groene Ontwikkelingszone, zoals opgenomen in bijlage 5, van toepassing."
10.2.  De voorzieningenrechter stelt vast dat het plangebied in de Omgevingsverordening niet is aangewezen als NNN, maar wel als GO. De bepalingen uit de Omgevingsverordening over het NNN zijn daarom niet van toepassing op het plangebied, maar de bepalingen over de GO wel.
10.3.  De raad heeft onder verwijzing naar het Versterkingsplan toegelicht dat het plan in overeenstemming met de regels uit de Omgevingsverordening over de GO is vastgesteld. In de plantoelichting staat dat het plangebied onderdeel is van de GO waarvoor de kernkwaliteiten van deelgebied Winssen-Wamel gelden. Nieuwe ontwikkelingen binnen de GO zijn op grond van de Omgevingsverordening alleen toegelaten wanneer uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat. In het Versterkingsplan is volgens de raad uiteengezet dat het bedoelde onderzoek conform de eisen uit de Omgevingsverordening heeft plaatsgevonden. Verder zijn in het Versterkingsplan versterkingsmaatregelen opgenomen onder meer in de vorm van een poel, takkenrillen, struweel en kruidenrijk grasland. De aanleg en instandhouding hiervan is geborgd in artikel 13.4 van de planregels met een voorwaardelijke verplichting. De raad heeft op basis van het Versterkingsplan geconcludeerd dat met de versterkingsmaatregelen de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen per saldo en naar rato worden versterkt en dat de samenhang niet verloren gaat.
10.4.  In het Versterkingsplan wordt over de samenhang het volgende vermeld. Het plangebied, dat onderdeel uitmaakt van de GO, verbindt de GO ten zuiden van het plangebied met het NNN, de GO en het Natura 2000-gebied ten noorden van het plangebied. De huidige staat van het plangebied is niet gunstig voor de samenhang, omdat het plangebied een sterk begraasd weiland zonder landschapselementen is, dat is omheind met een hekwerk waardoor het plangebied voor veel grondgebonden dieren niet toegankelijk is. Ten behoeve van de samenhang zijn in het Versterkingsplan versterkingsmaatregelen opgenomen. Door middel van een poel, takkenrillen, struweel en kruidenrijk grasland wordt de noord-zuidverbinding zowel langs de oost- en westzijde aangezet. Met de realisatie van deze maatregelen kan met voldoende zekerheid worden aangenomen dat de samenhang tussen de gebieden met beschermingsregimes niet afneemt. In het Versterkingsplan staat verder dat het plangebied weinig landschappelijke waarden heeft en nauwelijks beschikt over de kernkwaliteiten die in de Omgevingsverordening genoemd worden voor het deelgebied Winssen-Wamel. Volgens het Versterkingsplan maakt het plangebied in de bestaande situatie geen onderdeel uit van de genoemde ecologische verbindingszones en heeft het slechts een beperkte natuurwaarde. Door de aanwezigheid van herten en het feit dat het gebied regelmatig wordt gemaaid, is de vegetatiestructuur beperkt. In de bestaande situatie wordt ook niet verwacht dat zich in het gebied waardevolle vegetatie kan ontwikkelen, omdat er sprake is van een hoge concentratie aan meststoffen en relatief lage waterstanden. In het Versterkingsplan staat dat met name door het aanleggen van een poel, waardoor water- en oeverhabitat ontstaat, is aangesloten bij de ontwikkelingsdoelen die gelden voor het deelgebied Winssen-Wamel. De versterkingsmaatregelen leveren opgeteld uiteindelijk in ruime mate een positief saldo op. In het Versterkingsplan wordt daarom geconcludeerd dat de ontwikkeling zorgt voor een versterking van de kernkwaliteiten van de GO.
10.5.  In wat [verzoeker] en anderen aanvoeren, ziet de voorzieningenrechter geen reden voor het oordeel dat het Versterkingsplan niet voldoet aan de eisen die de Omgevingsverordening daaraan stelt. Met de voorwaardelijke verplichting die in artikel 13.4 van de planregels is opgenomen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende verzekerd dat de voorgeschreven versterkingsmaatregelen worden aangelegd en in stand worden gehouden.
10.6.  Gelet hierop geeft het betoog geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Conclusie
11.     Het verzoek wordt toegewezen, gelet op wat hiervoor onder 5.2, 7.5 en 7.6 is overwogen. Er bestaat aanleiding om het vaststellingsbesluit van 27 juni 2024 te schorsen.
12.     De raad moet de proceskosten van [verzoeker] en anderen vergoeden.
13.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Druten van 27 juni 2024, waarbij het bestemmingsplan "Roodhekkenpas West Druten" gewijzigd is vastgesteld;
II.       veroordeelt de raad van de gemeente Druten tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III.      gelast dat de raad van de gemeente Druten aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
voorzieningenrechter
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
610-1070