202406491/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van bestuur van de HAN University of Applied Sciences (hierna: het college).
Procesverloop
Bij beslissing van 10 juli 2024 heeft de directeur Academie Educatie van de Han University of Applied Sciences (hierna: de HAN, en: de directeur) een formele waarschuwing gegeven aan [appellant].
Bij beslissing van 18 oktober 2024 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep bij de Afdeling ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 december 2024, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Schoonbeek, mr. M.L. Strienen en mr. M.M. Slump, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft zich voor het studiejaar 2023-2024 ingeschreven voor de bachelor deeltijdopleiding Docent Wiskunde Tweedegraads aan de HAN. Vanaf 6 november 2023 heeft hij stage gelopen op een middelbare school. Deze stage heeft hij vroegtijdig afgebroken. Vervolgens heeft [appellant] vanaf 30 januari 2024 stage gelopen op een andere middelbare school. Ook met deze stage is hij voortijdig gestopt. Verder heeft [appellant] diverse klachten ingediend.
Besluitvorming
2. De directeur heeft aan de beslissing van 10 juli 2024 ten grondslag gelegd dat [appellant] zich heeft gedragen in strijd met de regels van betamelijkheid en integriteit, zoals omschreven in artikel 3, derde lid, aanhef en onder g, gelezen in samenhang met artikel 9, eerste lid, van de Gedragsregeling Studenten van de HAN en de artikelen 2, 3, 4 en 10 van de Integriteitscode van de HAN. De directeur heeft er daarbij op gewezen dat [appellant] op 18 april 2024 een gesprek heeft gehad met de academiemanager en een senior studieloopbaanbegeleider. Dit gesprek heeft hij eenzijdig en boos beëindigd, terwijl zijn gesprekpartners het gesprek als naar en intimiderend hebben ervaren. Vervolgens hebben de senior studieloopbaanbegeleider en een studieloopbaanbegeleider op 5 juni 2024 geprobeerd een begeleidingsgesprek met [appellant] te voeren over zijn manier van feedback geven en van communiceren in het algemeen. Dat gesprek heeft hij vingerwijzend in hun richting en met sterk verheven stem beëindigd, terwijl hij hun antwoordde dat, anders dan zij stelden, dat niet agressief overkwam. De directeur heeft verder vermeld dat de stagebegeleiders van [appellant] hebben laten weten dat hij zich niet leerbaar opstelt, niet op een manier communiceert die past bij de situatie en anderen het gevoel geeft dat hij hen wantrouwt. Voorafgaand aan de beslissing van 10 juli 2024 heeft de directeur [appellant] uitgenodigd voor een gesprek op 9 juli 2024 over het voornemen om een waarschuwing te geven. Deze mogelijkheid heeft hij niet benut. De directeur heeft zich in de beslissing van 10 juli 2024 verder op het standpunt gesteld dat het gedrag en de e-mails van [appellant] grote impact hebben op docenten en medestudenten en hebben geresulteerd in een onveilig werk- en onderwijsklimaat.
3. Bij brief van 16 augustus 2024 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen de beslissing van 10 juli 2024. Op 29 augustus 2024 heeft een poging tot minnelijke schikking plaatsgevonden. Dit heeft niet geleid tot een oplossing. Vervolgens heeft op 3 oktober 2024 een hoorzitting plaatsgevonden, waarna de Geschillenadviescommissie in een advies van diezelfde datum heeft geoordeeld dat de directeur terecht de waarschuwing heeft opgelegd op basis van wat eraan ten grondslag ligt. Bij beslissing van 18 oktober 2024 heeft het college dit advies overgenomen en het bezwaarschrift van 16 augustus 2024 ongegrond verklaard.
Toetsingskader
4. In artikel 3, derde lid, aanhef en onder g, van de Gedragsregeling Studenten van de HAN (hierna: de Gedragsregeling) staat: "Het is de student in ieder geval verboden: […] g. zich in strijd met de regels van betamelijkheid te gedragen, mede omschreven in de integriteitscode en de artikelen 8, 9 en 10 van deze Regeling. […]"
In artikel 9, eerste lid, van de Gedragsregeling staat: "De student dient zich conform de regels van de betamelijkheid te gedragen, dan wel zich zo te gedragen (waaronder wordt verstaan handelen en/of nalaten) dat dit - in redelijkheid - niet door anderen als kwetsend, beledigend of aanstootgevend kan worden ervaren."
In artikel 11, eerste lid, van de Gedragsregeling staat: "Ingeval van overtreding van artikelen […] 3 lid 1 t/m lid 5 […] kan de academiedirecteur een maatregel treffen, zoals opgenomen in artikel 11 lid 3."
In artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Gedragsregeling staat: "De maatregelen die de academiedirecteur kan toepassen, zijn: [..] a. waarschuwing; […]."
In artikel 2 van de Integriteitscode van de HAN (hierna: de Integriteitscode) staat: "Bij alle activiteiten die worden ondernomen en bij alle relaties die worden aangegaan, streeft de HAN zorgvuldigheid en integriteit na. Dit alles stelt hoge eisen aan de eigen gedragingen. Medewerkers en studenten dienen te handelen op basis van persoonlijke integriteit, respect voor een ieder en sociale verantwoordelijkheid."
In artikel 3 van de Integriteitscode staat: "Medewerkers en studenten worden geacht elke gedraging die afbreuk doet aan hun integriteit achterwege te laten. Integriteit betekent het handhaven van algemene en professionele sociale en ethische normen en waarden. Dat betekent dat medewerkers en studenten niet alleen dienen te handelen in de geest van deze integriteitscode, maar ook dat zij ook in staat zijn om van geval tot geval risico’s en kwetsbaarheden in te schatten en situaties te vermijden waarin de schijn van een integriteitsschending zich voordoet."
In artikel 4 van de Integriteitscode staat: "Medewerkers en studenten kunnen worden aangesproken op omgangsvormen die binnen de HAN worden gehanteerd en die voortkomen uit de grondslagen van de HAN, zoals vastgelegd in artikel 1 en de statuten van de HAN."
In artikel 10 van de Integriteitscode staat: "De manier van optreden, kleden, bejegenen en dergelijke is respectvol en houdt rekening met de opvattingen van anderen in de HAN."
Beroep en de beoordeling daarvan
5. [appellant] is het niet eens met de beslissing van 18 oktober 2024. Hij voert aan dat het college hem gedurende het opleidingstraject onvoldoende ondersteuning heeft geboden en zijn klachten slecht heeft opgepakt en afgehandeld. Het college heeft volgens hem geen interesse getoond voor zijn welzijn en niet alle feiten in aanmerking genomen. Het college heeft niet zijn best gedaan om tot een oplossing te komen. De opgelegde maatregel is onevenwichtig en buitenproportioneel, aldus [appellant].
5.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college terecht geoordeeld dat het beroep ongegrond is. Uit de onder 2 weergegeven motivering volgt dat de directeur zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] door zijn gedragingen blijk heeft gegeven van bedreigend en intimiderend gedrag. Daarbij is terecht doorslaggevend geacht dat uit de klachten en zorgen die worden vermeld in de verschillende door medestudenten, docenten aan de HAN en medewerkers van de stage-instellingen overgelegde stukken, naar voren komt dat zij zich regelmatig geïntimideerd en/of angstig voelen door de gedragingen van [appellant]. Zo verstoorde hij lessen door docenten regelmatig te interrumperen, spoorde hij studenten aan tot het indienen van klachten, was hij voortdurend boos en waren er steeds botsingen met docenten of medestudenten. De directeur heeft hieraan terecht de conclusie verbonden dat [appellant] zich in strijd met de regels van betamelijkheid, zoals bedoeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder g, van de Gedragsregeling, heeft gedragen. Het college heeft terecht in aanmerking genomen dat [appellant] weliswaar ontkent dat hij zich ongepast heeft gedragen, maar verder geen argumenten aanvoert tegen de opgelegde maatregel en dat de enkele ontkenning van de feiten niet betekent dat die onjuist zijn. De Afdeling voegt daaraan toe dat een formele waarschuwing de lichtst mogelijke maatregel is die op basis van de Gedragsregeling kan worden opgelegd. Daarmee is de maatregel evenwichtig en proportioneel. [appellant] voert verder tevergeefs aan dat het college zich onvoldoende heeft ingespannen om met hem tot een oplossing te komen. [appellant] is immers verschillende keren door zowel docenten als bestuurders in de gelegenheid gesteld om zijn ongenoegen toe te lichten, maar koos er zelf voor om gesprekken af te breken of om afwezig te zijn.
Het betoog slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
488-1129