202307504/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 oktober 2023 in zaak nr. 23/1356 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2022 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2023 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en M. Spiegelenberg, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 24 mei 2022 heeft het Centraal Orgaan (hierna: het COa) opvang asielzoekers (hierna: het COa) aan [appellant] laten weten dat het voornemens is de hoogte van de eigen bijdrage van [appellant] in de kosten van de opvang vast te stellen op € 3.183,62 en heeft het hem gevraagd om zijn zienswijze op dit voornemen. Bij besluit van 5 oktober 2022 heeft de raad een aanvraag van [appellant] van 31 mei 2022 ingewilligd en hem onder nr. 1JQ7880 een toevoeging verleend voor rechtsbijstand tijdens die voornemensfase. Bij besluit van 30 juni 2022 heeft het COa de definitieve hoogte van de eigen bijdrage van [appellant] in de kosten van de opvang vastgesteld op € 3.183,62.
2. Op 22 september 2022 heeft [appellant] een toevoeging aangevraagd voor gesubsidieerde rechtsbijstand tijdens de beroepsprocedure tegen de vaststelling van zijn eigen bijdrage in de kosten van de opvang. Bij het besluit van 13 oktober 2022 heeft de raad deze aanvraag onder nr. 1JT4785 afgewezen, omdat de werkzaamheden vallen onder de eerder verstrekte toevoeging 1JQ7880 en geen sprake is van een nieuw rechtsbelang. De raad heeft de afwijzing in bezwaar gehandhaafd, omdat het indienen van een zienswijze tegen een voornemen geen procedure is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, maar een advieszaak. Daarom is geen sprake van verschillende procedures in behandeling bij verschillende instanties en kan, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3343, worden volstaan met één toevoeging, aldus de raad. 3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.1 en 6.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De omstandigheid dat het een aantal maanden heeft geduurd voor de raad de toevoeging met nr. 1JQ7880 heeft afgegeven is, anders dan [appellant] betoogt, niet relevant voor de vraag of de afwijzing van de voorliggende aanvraag rechtmatig is.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
488/1132