202305673/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant A], kantoorhoudend te [plaats], en
2. [appellant B], woonplaats onbekend,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2023 in zaken nrs. 22/2035 en 23/1024 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2022 heeft de raad aanvragen van [appellant A] om vergoeding voor aan [appellant B] verleende rechtsbijstand, afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2022 heeft de raad het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant B] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk en het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en M. Spiegelenberg, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant A] heeft als advocaat twee aanvragen ingediend voor vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt voor aan [appellant B] verleende rechtsbijstand in twee zaken met toevoegingen onder nrs. 2FG1149 en 2FG1150. De raad heeft deze aanvragen gelet op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand en artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria afgewezen, omdat uit de aanvragen niet blijkt van voldoende reden voor rechtsbijstand.
2. Bij besluit van 1 mei 2016 heeft de raad aan [appellant A] een toevoeging onder nummer 2FG1149 verleend voor rechtsbijstand aan [appellant B] voor de behandeling van een beroepsprocedure asiel. Vervolgens heeft de raad bij een tweede besluit van 1 mei 2016 aan [appellant A] een toevoeging onder nummer 2FG1150 verleend voor rechtsbijstand voor de behandeling van een samenhangende voorlopige voorziening voor dezelfde cliënt. Op 30 december 2021 heeft [appellant A] een vergoeding aangevraagd voor de op basis van toevoeging 2FG1149 verleende rechtsbijstand en heeft tevens een vergoeding aangevraagd voor de op basis van toevoeging 2FG1150 verleende rechtsbijstand. De raad heeft in het besluit van 21 juli 2022 de afwijzing van de aanvragen gehandhaafd en daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Niet is gebleken dat het ingestelde beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de feitelijke overdracht van [appellant B] aan Italië enige kans van slagen hadden. Die overdracht is namelijk al op 22 maart 2016 geannuleerd, omdat [appellant B] toen met onbekende bestemming is vertrokken. Volgens de raad was er daarom onvoldoende reden voor rechtsbijstand.
3. De gronden die [appellant A] en [appellant B] in hoger beroep hebben aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant A] en [appellant B] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3.1, 3.2 en 6.1 t/m 6.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
488/1132