202306605/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Zwaag, gemeente Hoorn,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 september 2023 in zaak nr. 22/6363 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]-Schuitmaker (hierna: [appellanten])
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2022 heeft het college de aanvraag van [appellanten] voor het plaatsen van een elektrische laadpaal nabij hun woning afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2022 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2023 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] en het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 november 2024, waar [appellanten], bijgestaan door mr. A.S. Nijland, rechtsbijstandverlener te Assen, en het college, vertegenwoordigd door S.E.J.M. Bogaarts, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellanten] heeft op 12 augustus 2022 verzocht om een laadpaal te plaatsen op de locatie [locatie 1], tegenover zijn woning aan de [locatie 2]. De locatie [locatie 1] is in het "Verkeersbesluit tot aanwijzing van parkeerplaatsen voor elektrische voertuigen in Risdam Noord" van 29 november 2021 (het aanwijzingsbesluit) aangewezen als potentiële locatie voor een laadpaalparkeerplaats. Het college heeft het verzoek evenwel afgewezen omdat er op de Klokketuin al een laadpaal aanwezig is en die locatie is gelegen binnen een straal van 250 meter van de woning van [appellanten]. Het college heeft er daarbij op gewezen dat de oplaadcapaciteit van de laadpaal aan de Klokketuin in september 2022 voor 16% werd benut. Pas als het gebruik van deze laadpaal boven de 50% is gestegen zal het college gelet op het gevoerde beleid overgaan tot het plaatsen van een extra laadpaal.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de laadplaats aan de Klokketuin voor gebruik beschikbaar is, dat deze geschikt is voor gebruik voor alle soorten auto’s en dat, voor zover overtredingen gebruik voor opladen belemmeren, daartegen handhavend moet worden opgetreden. Het college heeft de aanvraag van [appellanten] gelet op het gevoerde beleid af kunnen wijzen. Het aanvragen van een laadpaal leidt ook volgens het aanwijzingsbesluit niet tot zonder meer plaatsen daarvan als daar om wordt verzocht. Ten slotte leidt het feit dat aan [appellant B] een invalidenparkeerkaart is verstrekt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het beschikken over zo’n kaart leidt gelet op het gevoerde beleid niet tot aanspraak op laadpaal, terwijl dat beleid er wel in voorziet dat een laadpaal bij een bij verkeersbesluit aangewezen invalidenparkeerplaats kan worden geplaatst.
3. In paragraaf 3.1.1 van het Uitvoeringsbeleid openbare laadinfrastructuur Hoorn 2020 is onder "randvoorwaarden plaatsingsprocedure" (het uitvoeringsbeleid) vastgelegd dat: "a) Bewoners kunnen een aanvraag indienen als zij een elektrisch voertuig in bezit of gebruik (minimaal 50% van de tijd) hebben (…)."
In paragraaf 3.2.2 van het uitvoeringsbeleid is vastgelegd dat:
"a) Als binnen 250 meter loopafstand van het adres van de aanvrager (…) al één of meerdere openbare laadpalen staan, wordt de aanvrager naar deze laadpunten verwezen.
b) Als alle laadpunten binnen 250 meter loopafstand in gebruik (…) en vaak bezet zijn kan een extra openbare laadpaal worden geplaatst. Een laadpunt is aantoonbaar vaak bezet bij een gemiddelde bezetting van 50% of meer per 24 uur, gemeten in het laatste kwartaal."
3.1. [appellanten] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er na vaststelling van het aanwijzingsbesluit geen ruimte meer is het bepaalde in dit beleid tegen te werpen. Onder de negende bullet van de considerans van het aanwijzingsbesluit is uitdrukkelijk vastgelegd dat:
"pas bij minimaal één aanvraag van een elektrische rijder uit de omgeving een op de laadkaart beschreven locatie toegewezen wordt als elektrische laadparkeerplaats".
Omdat uit het aanwijzingsbesluit geen andere criteria blijken moet volgens [appellanten], nu hij daar om heeft verzocht, een laadpaal worden geplaatst op de in het aanwijzingsbesluit aangewezen locatie [locatie 1]. De rechtbank heeft volgens hem miskend dat het aanwijzingsbesluit geen andere criteria bevat en dat bij toepassing daarvan alleen het bepaalde in het aanwijzingsbesluit geldt.
3.2. De Afdeling verwerpt dit betoog. Het aanwijzingsbesluit is blijkens de considerans genomen om in het licht van onder meer de Nationale Agenda Laadinfrastructuur locaties vast te stellen waar in de (nabije) toekomst een laadpaal kan worden geplaatst. Uit de bewoordingen daarvan blijkt niet dat met het nemen daarvan ook is beoogd de criteria voor plaatsing van een laadpaal, waarvoor een afzonderlijk verkeersbesluit noodzakelijk is, uitputtend te regelen en de regeling in onder andere paragraaf 3.1.1 van het uitvoeringsbeleid te vervangen. Mede gelet op wat verder in het aanwijzingsbesluit is geregeld wordt met het gestelde onder de negende bullet van de considerans niet meer vastgelegd dan een nadere voorwaarde voor het toewijzen van een elektrische laadparkeerplaats. Het college heeft daarom de in paragraaf 3.2.2 van het uitvoeringsbeleid neergelegde voorwaarden ten grondslag kunnen leggen aan de afwijzing van de aanvraag van [appellanten].
4. [appellanten] voert aan dat zijn belang onvoldoende is meegewogen bij de afwijzing van zijn verzoek. [appellant B] is slecht ter been, heeft een invalidenparkeerkaart en kan niet meer dan 100 meter lopen. Zij heeft tot nu toe afgezien van het aanvragen van een invalidenparkeerplaats bij haar woning omdat de buren steeds een parkeerplaats voor haar vrijlaten. Zij gebruikt de auto regelmatig voor onder meer ziekenhuisbezoek. Door de afstand kan zij niet zelf lopen van en naar de laadplaats op de Klokketuin en andere laadplekken in de omgeving van haar woning. Daardoor kan zij de auto niet zelfstandig naar en van de laadlocatie brengen en halen.
4.1. Het college heeft er op gewezen dat de afwijzing van de aanvraag niet van invloed is op de mogelijkheid in de directe omgeving van de woning te parkeren, dat kan plaats blijven vinden zoals dat al gebeurt. Indien nodig kan bijvoorbeeld [appellanten] worden belast met het plaatsen van de auto bij de al aanwezige laadpalen. Opladen zal, gelet op de actieradius van de auto en de activiteiten van [appellant B], niet dagelijks hoeven plaats te vinden. Daarnaast wijst het college erop dat ingevolge het gestelde onder 3.1.1 van het uitvoeringsbeleid bewoners met een individuele gehandicaptenparkeerplaats (op kenteken) die aan de criteria van de Beleidsregel gehandicaptenparkeerplaats voldoen een aanvraag kunnen indienen voor een extra (openbare) laadpaal bovenop de voorgestelde locaties binnen het strategisch locatieplan.
4.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat uit het uitvoeringsbeleid niet voortvloeit dat de aanvraag om een laadpaal moet worden ingewilligd als de aanvrager of een gezinslid beschikken over een invalidenparkeerkaart. In dat geval kan een invalidenparkeerplaats op kenteken met bijbehorende laadpaal worden aangevraagd. Aan de belangen van [appellanten] kan op die wijze tegemoetgekomen worden en van hem kan worden gevergd dat hij een dergelijke aanvraag indient, hoewel hij daarvan tot nu toe heeft afgezien. De rechtbank heeft voorts kunnen oordelen dat gevolgen van de afstand tot de dichtstbijzijnde laadpaal vooralsnog voldoende kunnen worden ondervangen door [appellanten] met het laden te belasten. Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Duijvenbode, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Duijvenbode
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
1081