ECLI:NL:RVS:2024:5427

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
202105245/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder dwangsom voor hondenfokkerij in West Betuwe

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], de eigenaar van een perceel in Opijnen, tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe. Bij besluit van 1 april 2020 werd [appellante] gelast om alle activiteiten omtrent de hondenfokkerij te staken en het aantal bijgebouwen op het perceel te beperken tot maximaal 150 m2. Dit besluit volgde op een controle naar aanleiding van klachten van omwonenden, waarbij werd geconstateerd dat er hondenkennels waren gebouwd. [appellante] verklaarde tijdens de controle dat zij van plan was een hondenfokkerij te beginnen. Het college legde een beperking op in het aantal honden en nestjes dat [appellante] mocht houden. De rechtbank Gelderland wijzigde de last, waardoor [appellante] maximaal twaalf honden en drie nestjes per jaar mocht houden. [appellante] ging in hoger beroep omdat zij de roedel compleet wilde houden en een maximum van vijftien honden wenste.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 november 2024 behandeld. [appellante] betoogde dat de last onredelijk bezwarend was, maar de Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de last niet te verstrekkend was. De last was gericht op het beëindigen van de overtreding en hield rekening met de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de omgeving en de overlast die van het houden van de dieren uitgaat. De Afdeling concludeerde dat er geen noodzaak was aangetoond voor het houden van vijftien honden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

202105245/1/R4.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Opijnen, gemeente West Betuwe,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 juli 2021 in zaak nr. 20/6460 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2020 heeft het college [appellante] gelast om alle activiteiten omtrent de hondenfokkerij te staken en gestaakt te houden, en het aantal vierkante meters van het totaal aan bijgebouwen op het perceel [locatie] in Opijnen (hierna: het perceel) terug te brengen naar maximaal 150 m2.
Bij besluit van 26 oktober 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 1 april 2020 herroepen en een nieuwe last onder dwangsom opgelegd. Die last houdt in dat [appellante] alle activiteiten omtrent de bedrijfsmatige hondenfokkerij moet staken en gestaakt moet houden, waarbij het wel is toegestaan om maximaal twaalf honden op het perceel te hebben, waarvan maximaal vier fokteven mogen zijn, en maximaal drie nestjes (bij vier fokteven) of maximaal twee nestjes (bij drie fokteven) per jaar te hebben. De last houdt ook in dat [appellante] de schuur die het dichtst bij de woning staat en de hondenkennel en -hokken moet verwijderen.
Bij uitspraak van 5 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 oktober 2020 vernietigd voor zover [appellante] is gelast om maximaal vier fokteven te houden, bepaald dat [appellante] maximaal drie nestjes per jaar mag hebben en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2024 waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Oostenbroek, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M.J. Thijssen, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven. Bij besluit van 1 april 2020 heeft het college aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Waar gaat deze zaak over?
2.       [appellante] is eigenaar van het perceel. Op het perceel is het bestemmingsplan "Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017" van toepassing. Het perceel heeft de bestemming "Wonen". Het college heeft naar aanleiding van een klacht van omwonenden een controle uitgevoerd op het perceel en geconstateerd dat er hondenkennels waren gebouwd. [appellante] heeft bij die controle verklaard dat zij van plan was een hondenfokkerij te beginnen. Het college heeft [appellante] na deze controle gelast alle activiteiten omtrent de hondenfokkerij te staken en een beperking opgelegd in het te houden aantal honden en nestjes. De rechtbank heeft de last gewijzigd waardoor [appellante] een maximum van twaalf honden mag houden en maximaal drie nestjes per jaar mag hebben. [appellante] is het hier niet mee eens omdat zij de roedel compleet wil houden en deze roedel soms ook wil aanvullen met jonge honden. Zij wenst dan ook een maximum van vijftien honden.
3.       Het college heeft het door hem ingestelde hoger beroep ter zitting ingetrokken.
Het hoger beroep van [appellante]
4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de last onder dwangsom onredelijk bezwarend is, omdat haar is gelast om niet meer dan twaalf honden te houden op het perceel. Daarvoor voert zij aan dat zij een roedel van vijftien honden heeft. Deze roedel wil zij graag bij elkaar houden. Het doel van de handhaving is volgens haar dat zij stopt met het bedrijfsmatig fokken van honden. Met het in de last opgenomen maximaal toegestane nestjes is dat doel volgens [appellante] gehaald. De handhavingsactie is er volgens haar daarom niet bij gebaat om het aantal honden tot twaalf te beperken terwijl deze beperking van het aantal honden haar onevenredig hard raakt.
4.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3620, is een last die ziet op het beëindigen van de overtreding in beginsel niet te verstrekkend. De last is erop gericht om het gebruik van het perceel voor een bedrijfsmatige hondenfokkerij te doen beëindigen en beëindigd te houden. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de last niet te verstrekkend is. Hierbij is van belang dat het college bij de beantwoording van de vraag of het in de last opgenomen aantal honden en nestjes in een woonbestemming past rekening heeft gehouden met het aantal dieren, de manier waarop deze gehouden worden en de continuïteit daarvan, de vraag of de dieren alleen voor eigen gebruik zijn, de overlast die van het houden van de dieren uitgaat, de aard van de omgeving van het perceel en of de activiteit een omvang heeft die vergelijkbaar is met een bedrijfsmatige omvang.
De Afdeling ziet evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, alleen al omdat niet aannemelijk is gemaakt dat er een noodzaak bestaat om de roedel op vijftien honden te houden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet, voor zover aangevallen, worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
700-1005