202201208/1/R1.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Houten,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 januari 2022 in zaak nr. 21/2712 in het geding tussen onder meer:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Houten.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2021 heeft het college aan Parzijde B.V. een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 28 appartementen op het perceel Olijvengaarde 1-28 in Houten.
Bij uitspraak van 18 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Parzijde heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft eveneens een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2024, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.R.E. Maris en bijgestaan door ing. L.F.A. Theuws, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Parzijde, vertegenwoordigd door mr. N.A.J. van Heel, advocaat te Tilburg, gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 november 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. De door Parzijde op 16 november 2020 ingediende aanvraag heeft betrekking op het bouwen van een woongebouw op het perceel Druivengaarde 5 (thans: Olijvengaarde 1-28 in Houten (hierna: het perceel). Het woongebouw bestaat uit 28 appartementen met galerij, bergingen met fietsenstalling en een kelder (hierna: het appartementencomplex). Blijkens tekeningen bij de aanvraag worden op het dak van het gebouw droge koelers, door partijen drycoolers genoemd (hierna: de drycoolers), geplaatst.Ter plaatse van het perceel gold ten tijde van het besluit de beheersverordening "Houten Noord-Zuid". Op grond van de beheersverordening mogen de gronden en bestaande bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. Omdat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een kantoorgebouw, is het bouwplan in strijd met de beheersverordening. Het college heeft met het besluit van 17 mei 2021 omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3, van de Wabo. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het appartementencomplex in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft aan zijn besluit het stuk "Ruimtelijke onderbouwing" van RHO Adviseurs van 21 augustus 2020 en de naar aanleiding van de ingediende zienswijzen opgestelde memo van RHO Adviseurs van 12 april 2021 ten grondslag gelegd. [appellante] woont op het perceel [locatie 1] tegenover het te realiseren appartementencomplex. Zij is het niet eens met de verlening van de vergunning. Zij vreest dat zij geluidsoverlast zal ondervinden door de drycoolers die op het dak van het appartementencomplex zijn voorzien.
Participatietraject
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen vooroverleg heeft plaatsgevonden vooruitlopend op het definitief indienen van de aanvraag om de omgevingsvergunning. Volgens haar is dat een vereiste bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Daarvoor verwijst zij naar de memorie van toelichting op de Omgevingswet. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het geen wettelijke verplichting was om voorafgaand aan het indienen van de definitieve aanvraag een vooroverleg te voeren. De verwijzing van [appellante] naar de Omgevingswet treft geen doel omdat, zoals onder 1 is overwogen, de Omgevingswet niet van toepassing is op deze procedure.
Het betoog faalt.
Leidt de omgevingsvergunning tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege geluidoverlast?
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van het appartementencomplex zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het geluidsniveau van de vergunde drycoolers op het dak van het appartementencomplex zal namelijk leiden tot een voor haar onaanvaardbaar geluidsniveau. Het college heeft voor de vraag wanneer sprake is van een nog aanvaardbaar geluidsniveau volgens haar geen aansluiting mogen zoeken bij de norm van 40 dB van artikel 3.8 van het Bouwbesluit 2012. Het had volgens haar meer voor de hand gelegen als het college aansluiting had gezocht bij een geluidsniveau van maximaal 35 dB(A) in de nachtperiode, waarbij zij bijlage 5 van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 noemt. Volgens [appellante] is het college er bij de toetsing of aan het geluidsniveau van 40 dB kan worden voldaan, ten onrechte van uitgegaan dat niet meer dan twee drycoolers zijn vergund. De bouwtekeningen sluiten niet uit dat er wel tien drycoolers kunnen worden geplaatst. Onder verwijzing naar een notitie die haar gemachtigde [gemachtigde], die ook werkzaam is bij de Nederlandse Stichting Geluidshinder (hierna: NSG), heeft opgesteld, stelt [appellante] dat indien tien drycoolers worden geplaatst, het geluidsniveau op 36 meter afstand daarvan 41 dB(A) zal zijn. Dat komt mede omdat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de geluidreflecterende werking van het dak. Het te verwachten geluidsniveau zal daarom ten opzichte van het berekende geluidsniveau 3 dB(A) hoger zijn. Ook is onvoldoende rekening gehouden met het tonale karakter van het geluid. Tot slot stelt [appellante] dat door slecht onderhoud en ouderdom de drycoolers in de toekomst mogelijk meer geluid zullen gaan genereren dan waarvan in het onderzoek is uitgegaan.
4.1. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
4.2. Voor de beoordeling of bij het in gebruik zijn van de vergunde drycoolers sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau voor de omgeving is het college uitgegaan van een geluidsniveau van 40 dB(A) op de erfgrens. Daarbij heeft het enige betekenis toegekend aan artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012, zoals dat gold met ingang van 1 april 2021, waarin is geregeld dat een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB mag veroorzaken.
Op grond van artikel 9.1, zesde lid, van het Bouwbesluit 2012 blijven op een aanvraag die is gedaan voor 1 april 2021, zoals in dit geval, de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 zoals die toen golden van toepassing. De stelling van [appellante] dat op de aanvraag artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 niet rechtstreeks van toepassing is, is dan ook op zichzelf juist. Dat neemt echter niet weg dat het college voor de vraag of wat betreft de drycoolers sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau een geluidsniveau van 40 dB(A) heeft mogen hanteren. Dat het college ook een ander geluidsniveau heeft mogen hanteren, zoals dat van 35 dB(A) in de nachtperiode, maakt niet dat het college dit ook had moeten doen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog treft in zoverre geen doel.
4.3. Het college is bij de toetsing van de aanvraag ervan uitgegaan dat er, mede gezien de gereserveerde ruimte op het dak, twee drycoolers op het dak zullen worden geplaatst. Op tekeningen bij de aanvraag, die onderdeel uitmaken van de vergunning, is met een kader indicatief weergegeven waar op het dak drycoolers worden geplaatst. Het gaat om een kader dat een vak van 7,5 meter bij 1,5 meter weergeeft. De kortste afstand tussen de dichtstbijzijnde woning en de weergegeven locatie van de drycoolers bedraagt 36 meter. De Afdeling stelt vast dat de afstand van de perceelgrens van [appellante] tot die locatie minimaal 30 meter bedraagt. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college, door ervan uit te gaan dat niet meer dan twee drycoolers worden geplaatst, geen juist beeld van de aangevraagde situatie had. Gezien de omvang van het appartementencomplex is het niet reëel dat er tien drycoolers zullen worden geplaatst. Anders dan waarvan [appellante] uitgaat, hoeft bij het besluit op een aanvraag niet al bekend te zijn welk merk en type drycooler zal worden geplaatst. Overigens zijn inmiddels twee drycoolers met elk vier ventilatoren op het dak geplaatst op ongeveer 51 meter afstand van de gevel van de woning van [appellante]. Dat is op een grotere afstand van de woning van [appellante] dan volgens het weergegeven kader op de tekeningen.
Het college heeft zich voor het voor de omgeving te verwachten geluidsniveau, veroorzaakt door de drycoolers, gebaseerd op een memo van RHO Adviseurs van 12 april 2021. In de enkele omstandigheid dat volgens [appellante] de uitgangspunten en uitkomsten van het door RHO Adviseurs verrichte geluidonderzoek niet juist zijn, bestaat onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft mogen uitgaan van deskundigheid op het gebied van geluid van RHO Adviseurs.
In de memo staat dat volgens opgave van de leverancier het bronvermogen van een drycooler 70 dB(A) is en dat het geluidsniveau op 10 meter afstand 38 dB(A) bedraagt. Volgens de memo kan op basis van rekenregels een geluidsniveau op 36 meter afstand worden bepaald. Zonder afscherming en reflecties bedraagt dat geluidsniveau 28 dB(A). Door de afschermende werking van het dak zal het geluidsniveau lager zijn, zo staat in de memo.
Wat betreft de stelling van [appellante] dat niet uitgesloten is dat de geluidbelasting van de drycoolers in de toekomst zal toenemen door ouderdom of onvoldoende onderhoud, betreft dit een onzekere toekomstige gebeurtenis, waarmee in het onderzoek geen rekening moest worden gehouden. In wat [appellante] verder naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank geen aanleiding moeten zien om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het college dat aannemelijk is dat op de dichtst bij het appartementengebouw gelegen grens van haar perceel kan worden voldaan aan een geluidbelasting van 40 dB. Dat volgens de notitie van NSG de geluidbelasting van twee drycoolers op 10 meter afstand 45 dB(A) is, waarbij NSG uitgaat van geluidreflectie door het dak en een strafcorrectie vanwege tonaal geluid, leidt niet tot een ander oordeel. Op de zitting is namens het college door Theuws, werkzaam bij SPA WNA Ingenieurs, toegelicht dat de aard van de dakbedekking het geluid niet versterkt, maar juist beperkt, en dat het gebouw zelf ook leidt tot afscherming van het geluid. Geen aanleiding bestaat aan de juistheid hiervan te twijfelen. Gelet hierop en nog daargelaten de vraag of een strafcorrectie voor tonaal geluid moet worden toegepast, heeft het college zich, mede gelet op de in de memo vermelde gegevens van de leverancier van de drycooler, op het standpunt mogen stellen dat ook uitgaande van de door NSG gestelde geluidbelasting van 45 dB(A) op 10 meter het geluidsniveau op een afstand van 30 meter hoe dan ook niet meer dan 40 dB(A) zal bedragen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aannemelijk is dat het geluidsniveau van de drycoolers niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de omgeving van het appartementencomplex.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Heusden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
163-1124