ECLI:NL:RVS:2024:610

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
202400269/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunningen

Op 14 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een zaak betreffende de afwijzing van verblijfsvergunningen voor vreemdelingen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder op 22 september 2021 aanvragen van twee vreemdelingen afgewezen voor respectievelijk een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en de verlenging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De vreemdelingen hadden bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de staatssecretaris verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank Den Haag heeft op 14 december 2023 de beroepen van de vreemdelingen gegrond verklaard en de besluiten van de staatssecretaris vernietigd, met de opdracht om nieuwe besluiten te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak van de rechtbank verplicht de staatssecretaris niet om de gevraagde vergunningen te verlenen of de verblijfsvergunningen te verlengen, en de uitvoering van de uitspraak heeft geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202400269/2/V1.
Datum uitspraak: 14 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 december 2023 in zaken nrs. NL23.3520 en NL23.3522 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van vreemdeling 1 om hem een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen te verlenen, afgewezen en ambtshalve geoordeeld dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, noch voor verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 22 september 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van vreemdeling 2 om verlenging van de geldigheidsduur van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluiten van 6 januari 2023 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 12 april 2023 heeft de staatssecretaris zijn besluit van 22 september 2021 over vreemdeling 2 aangevuld.
Bij uitspraak van 14 december 2023 heeft de rechtbank de tegen de besluiten van 6 januari 2023 en 12 april 2023 door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.       Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank strekt er niet toe dat de staatssecretaris de gevraagde vergunningen moet verlenen of de geldigheidsduur van de verblijfsvergunningen moet verlengen. Uitvoering van de uitspraak heeft daarom geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. De Groot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024
210