ECLI:NL:RVS:2024:689
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 19 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 18 december 2023 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend na een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de vreemdeling op 4 november 2023 had opgehouden voor verhoor. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had vermeld dat er hoger beroep mogelijk was tegen het besluit om de vreemdeling op te houden. Volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 kan tegen een uitspraak over het ophouden van een vreemdeling geen hoger beroep worden ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde zich daarom onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De vreemdeling had geen reden aangevoerd die het mogelijk maakte om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, aangezien er geen sprake was van een onterecht proces.
De Raad van State besliste dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de proceskosten van de vreemdeling moest vergoeden, tot een bedrag van € 875,00, dat geheel toe te rekenen was aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent hoger beroep in vreemdelingenzaken en de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris in dergelijke procedures.