Uitspraak
Datum uitspraak: 20 februari 2024
BESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer
Raad van State
In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 februari 2022 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar is op 21 juni 2022 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 27 januari 2023 het beroep ongegrond heeft verklaard. Hierop heeft de appellant, die stelt namens de vreemdeling te handelen, hoger beroep ingesteld. Echter, de appellant heeft nagelaten een schriftelijke machtiging over te leggen waaruit blijkt dat hij door de vreemdeling is gemachtigd om het hoger beroep in te stellen. De appellant is in de gelegenheid gesteld om deze machtiging alsnog te overleggen, maar heeft dit niet gedaan binnen de gestelde termijn. Hierdoor heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.