ECLI:NL:RVS:2024:697

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
202301421/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan schriftelijke machtiging

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 februari 2022 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar is op 21 juni 2022 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 27 januari 2023 het beroep ongegrond heeft verklaard. Hierop heeft de appellant, die stelt namens de vreemdeling te handelen, hoger beroep ingesteld. Echter, de appellant heeft nagelaten een schriftelijke machtiging over te leggen waaruit blijkt dat hij door de vreemdeling is gemachtigd om het hoger beroep in te stellen. De appellant is in de gelegenheid gesteld om deze machtiging alsnog te overleggen, maar heeft dit niet gedaan binnen de gestelde termijn. Hierdoor heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.

Uitspraak

202301421/1/V1.
Datum uitspraak: 20 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant], naar hij stelt handelend namens [de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 27 januari 2023 in zaak nr. 22/4121 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Overwegingen
1. appellant] heeft namens de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Hij heeft echter geen schriftelijke machtiging overgelegd, waaruit blijkt dat hij door de vreemdeling is gemachtigd om hoger beroep in te stellen. Bij aangetekend verzonden brief van 2 februari 2024 is [appellant] in de gelegenheid gesteld om tot en met 9 februari 2024 alsnog een schriftelijke machtiging over te leggen. In de brief staat ook dat als hieraan niet wordt voldaan, het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. [appellant] heeft niet binnen de gestelde termijn een schriftelijke machtiging overgelegd en ook geen redenen aangevoerd waarom hij toch als gemachtigde van de vreemdeling moet worden beschouwd.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Groot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024
210