202207249/1/A2.
Datum uitspraak: 21 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 november 2022 in zaak nr. 22/4165 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2022 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 28 juni 2022 heeft de raad het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is een onderzoek op een zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Naar aanleiding van een arbitraal vonnis van 15 juni 2021 is een executiegeschil gerezen tussen [appellant] en een voormalig medevennoot met wie [appellant] een vennootschap onder firma had. [appellant] heeft daarom een toevoeging aangevraagd voor een procedure bij de civiele rechter. In die procedure betwist hij het recht van zijn voormalig medevennoot om het arbitraal vonnis te executeren (hierna: de executieprocedure). De raad heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb). Volgens de raad gaat het om een rechtsbelang dat is ontstaan in het kader van de uitoefening van een zelfstandig bedrijf en valt [appellant] niet onder de uitzondering genoemd in sub 2° omdat hij niet betrokken was als verweerder in eerste aanleg. De raad heeft erop gewezen dat [appellant], als eiser, de executieprocedure heeft gestart. Hoewel de raad dat begrijpelijk vindt, heeft de raad geconcludeerd dat [appellant] niet in aanmerking komt voor de aangevraagde toevoeging.
Wettelijk kader
2. Artikel 12, tweede lid, van de Wrb luidt:
"Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
[…]
e. het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
[…]
2°. het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed;
[…]."
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
3. De gronden die [appellant] heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6 tot en met 6.3 opgenomen overwegingen van de aangevallen uitspraak, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat het gegeven dat eerder een arbitraal vonnis gewezen is, niet maakt dat de executieprocedure geen betrekking heeft op de uitoefening van het zelfstandig bedrijf van [appellant]. Zonder de uitoefening van het zelfstandig bedrijf zou het executiegeschil niet zijn ontstaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12 van de Wrb, tweede lid, onder e, waarbij de uitzondering onder 2° geen toepassing vindt.
De gronden slagen dan ook niet.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024
154-1100