ECLI:NL:RVS:2024:746
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 22 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 mei 2021 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Hiertegen maakte de vreemdeling bezwaar, maar dit werd op 3 februari 2022 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 22 december 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, heeft hoger beroep ingesteld. In de procedure heeft de vreemdeling een nader stuk ingediend, maar de Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet gericht was tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist onder artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.
Daarnaast heeft de Afdeling de aanvullende grieven van de vreemdeling, die in het nader stuk waren opgenomen, niet in behandeling genomen, omdat deze grieven buiten de hogerberoepstermijn waren ingediend. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de vreemdeling niet in zijn verzoek werd ontvangen. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.