ECLI:NL:RVS:2024:77

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
202307859/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bewaring vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 december 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 7 december 2023 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 januari 2024 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de vrees dat een vreemdeling zal onderduiken, het criterium is voor bewaring, zoals vastgelegd in de Dublinverordening. Het feit dat de vreemdeling niet is ondergedoken, staat niet in de weg aan de bewaring. De Afdeling concludeerde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 januari 2024.

Uitspraak

202307859/1/V3.
Datum uitspraak: 15 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 december 2023 in zaak nr. NL23.38680 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 22 december 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Uit artikel 2, onder n, gelezen in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat de vrees dat een vreemdeling zal onderduiken het criterium is om hem in bewaring te stellen. Het feit dat de vreemdeling niet is ondergedoken staat op zichzelf niet aan bewaring in de weg. Daarom faalt het beroep van de vreemdeling op de uitleg van het Hof van Justitie over het begrip ‘onderduiken’ in artikel 29, tweede lid, van deze verordening in het arrest van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punt 70.
2.       Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024
347