ECLI:NL:RVS:2024:822

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
202205867/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

202205867/1/R1.
Datum uitspraak: 28 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Waakhond, gevestigd te Alphen aan den Rijn,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2022 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) ingestemd met het nazorgplan, als bedoeld in artikel 39d, eerste lid, van de Wet bodembescherming voor de Coupépolder te Alphen aan den Rijn.
Tegen dit besluit heeft de Stichting beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2024, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P. Vogelzang, ing. N.E.M. Paardekooper, A. de Keizer en G. Koopman, zijn verschenen. Voorts is op de zitting het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, vertegenwoordigd door A. Bosselaar, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van de andere partijen heeft de Stichting ter zitting nadere stukken overgelegd.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet bodem Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 5 september 2022 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
Inleiding
Voorgeschiedenis
2.       De Coupépolder is een voormalige vuilstortlocatie. De vuilstort is van 1959 tot 1985 in bedrijf geweest. Behalve huisvuil is op de locatie onder meer bouw- en sloopafval en agrarisch afval gestort. Na het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten is de vuilstort afgedekt met grond. De locatie heeft daarna een recreatieve bestemming gekregen. In de periode 1985-1986 is op de locatie een golfbaan aangelegd. Deze wordt geëxploiteerd door golfclub Zeegersloot. In de jaren daarna is naar voren gekomen dat op de stortplaats, langs illegale weg, ook chemisch afval is gestort. Vervolgens heeft het college in 1990 een pakket beheersmaatregelen vastgesteld. De maatregelen zijn gefaseerd aangebracht.
3.       Op 3 december 1992 heeft het college besloten dat een saneringsvariant moest worden uitgevoerd die tot doel had om te voorkomen dat zogeheten percolaat in het omringende oppervlaktewater (ringsloot, Heemgebied en de Kromme Aar) terechtkomt. Percolaat is regenwater dat door de voormalige stort naar het grond- of oppervlaktewater sijpelt. Daartoe is een bemalen ringdrainage rond de gehele stortplaats aangebracht die op de rioolzuiveringsinstallatie loosde. Daarnaast zijn een damwand langs de Kromme Aar en een zijafdichting met een zand-bentonietlaag aangebracht. Deze moesten ervoor zorgen dat niet onnodig schoon grondwater in de ringdrainage stroomde. De nazorg van deze maatregelen is ter hand genomen op basis van een rapport van het bureau Iwaco van 10 juli 1997. Dit rapport bevat het eerste nazorgplan.
In 1995 is een zogenoemde observatielijn aangebracht om de emissie van verontreinigingen uit de onderzijde van de stort naar het diepe grondwater te monitoren.
Het college heeft in 2000 op grond van onderzoek naar de bestaande deklaag besloten dat de aanwezige, bij de aanleg van de golfbaan aangebrachte deklaag van voldoende kwaliteit is als bovenafdekking en dat geen sprake was van risico’s voor de volksgezondheid als gevolg van uitdamping van verontreinigende stoffen. Een extra bovenafdichting is niet noodzakelijk geacht. Wel is de deklaag op enkele plaatsen op een grotere dikte gebracht. Het besluit op het bezwaar tegen dit besluit heeft de Afdeling bij uitspraak van 24 december 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AF2508, vernietigd. De Afdeling was in die uitspraak kort gezegd van oordeel dat inzicht had moeten worden gegeven in de risico’s in de toekomst. Het was namelijk niet duidelijk of de deklaag ook in de toekomst voldoende dampremmend zou zijn, dat wil zeggen gassen die uit de voormalige stort komen voldoende zou tegenhouden.
De nazorg van de deklaag is ter hand genomen op basis van het deelnazorgplan van het bureau DHV van 31 juli 2002. Op 22 december 2009 heeft het college in een nieuw besluit op bezwaar op basis van nieuw onderzoek opnieuw geconcludeerd dat de deklaag voldoende bescherming biedt. De Afdeling heeft het beroep tegen dat besluit bij uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3692, ongegrond verklaard. De Afdeling zag geen aanleiding voor het oordeel dat de conclusie van het college onjuist was.
De nazorgplannen uit 1997 en 2002 zijn vervolgens in 2011 geactualiseerd.
4.       In 2012 heeft een commissie van deskundigen een aantal aanbevelingen gedaan voor de nazorg. Een deel van de aanbevelingen gaat over onderzoek naar elementen van het nazorgsysteem. Dit onderzoek en een aanvullend onderzoek zijn in 2019 afgerond. Uit die onderzoeken volgt dat de huidige mate van verontreiniging in de stort minder is dan in de uitgangssituatie van 1992. Naar aanleiding daarvan is het nazorgplan opnieuw geactualiseerd.
Het huidige nazorgplan
5.       In opdracht van Omgevingsdienst Midden-Holland, namens de provincie Zuid-Holland, heeft het bureau Aveco de Bondt het nazorgplan "Nazorgplan 2022 Coupépolder Alphen aan den Rijn" van 31 maart 2022 opgesteld (hierna: het nazorgplan). Bij het bestreden besluit heeft het college met het nazorgplan ingestemd. De belangrijkste aanpassing ten opzichte van de vorige nazorgplannen is het stopzetten van de onttrekking en afvoer van percolaat met de ringdrainage die wel blijft liggen. De onttrekking en afvoer van percolaat met de ringdrain is namelijk volgens het nazorgplan onnodig duur en niet meer in overeenstemming met het landelijke milieubeleid. Het landelijke milieubeleid gaat namelijk uit van een sobere en doelmatige uitvoering van de nazorg. In verband met het uitschakelen van de ringdrainage is in het nazorgplan in de eerste periode gekozen voor een intensievere monitoring dan op basis van de resultaten van voorgaande jaren noodzakelijk zou zijn.
De vrees van de Stichting
6.       De Stichting komt op voor de bescherming van de natuur, het landschap, het milieu en de kwaliteit van de woon- en leefomgeving van de inwoners van de gemeente Alphen aan den Rijn en omgeving en het Groene Hart van Holland. Zij is het niet eens met het nazorgplan. Zij vreest namelijk dat de mate van verontreiniging in de stort groter is dan uit de onderzoeken volgt en dat het nazorgplan ertoe zal leiden dat deze verontreiniging in de omgeving zal terechtkomen. De Stichting vindt daarom dat een water- en luchtdichte bovenafdekking moet worden aangebracht en dat niet mag worden gestopt met de onttrekking en afvoer van percolaat via de ringdrainage.
Wat de Afdeling wel en niet zal beoordelen
7.       Voordat de Afdeling het beroep van de Stichting inhoudelijk beoordeelt, zal zij eerst toelichten wat zij wel en niet zal beoordelen. In deze procedure is het huidige nazorgplan aan de orde. In artikel 39d, derde lid, van de Wet bodembescherming is bepaald dat het nazorgplan de instemming nodig heeft van het college. Dat kan alleen met het nazorgplan instemmen als de daarin opgenomen beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen naar zijn oordeel voldoende zijn om er voor te zorgen dat de verontreiniging die na de sanering is achtergebleven niet zal leiden tot een vermindering van de kwaliteit van de bodem zoals beschreven in het saneringsverslag. Daarbij heeft het college beoordelingsruimte. Dat betekent dat de Afdeling niet zelf oordeelt of de beperkingen en maatregelen in het nazorgplan voldoende zijn. Het is de taak van de Afdeling om aan de hand van de beroepsgronden te beoordelen of het instemmingsbesluit van het college in overeenstemming is met het recht.
8.       Voorgaande nazorgplannen en besluiten over de Coupépolder zijn in deze procedure niet aan de orde. De Afdeling wijst er daarbij op dat het college al eerder heeft besloten dat een water- en luchtdichte bovenafdekking niet nodig is, omdat de deklaag voldoende bescherming biedt, zoals onder 3 is vermeld. Dat besluit is onherroepelijk geworden als gevolg van de hiervoor vermelde uitspraak van 9 februari 2011 en staat in deze procedure niet ter discussie. De Stichting heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat het college er niet langer van mag uitgaan dat deze deklaag voldoende bescherming biedt.
Kern van het beroep van de Stichting en volgorde van behandeling
9.       De Stichting vindt dat in het nazorgplan ten onrechte is opgenomen dat de ringdrainage wordt uitgeschakeld. Zij stelt dat het college ten onrechte en om de verkeerde redenen niet wil meewerken aan het vervangen van de inmiddels verouderde ringdrainage. De Stichting vreest dat de mate van verontreiniging in de stort groter is dan uit de verrichte onderzoeken volgt en dat het uitschakelen van de ringdrainage ertoe zal leiden dat vervuiling uit de voormalige stort in de omgeving terechtkomt. De verrichte onderzoeken en het nazorgplan zijn volgens de Stichting om een aantal redenen niet deugdelijk.
10.     De Afdeling zal hierna het beroep van de Stichting bespreken. De Afdeling zal daarbij eerst onder 11-13 kort de conclusies samenvatten van de onderzoeken die voor het nazorgplan zijn verricht. Daarna zal de Afdeling op basis van de betogen van de Stichting beoordelen of het college redelijkerwijs heeft kunnen instemmen met het nazorgplan aan de hand van deze vragen :
- Zijn de onderzoeken onafhankelijk en onpartijdig verricht? (14-14.1)
- Worden alle relevante verontreinigende stoffen in de analyse van monsters meegenomen? (15-16)
- Is voldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat percolaat via geulafzettingen de Zegerplas instroomt? (17-17.2)
- Is voldoende rekening gehouden met mogelijke wijzigingen van de stroming van het water in de stort? (18-18.1)
- Betekenen meetresultaten van na het bestreden besluit dat het college ten onrechte heeft ingestemd met het nazorgplan? (19-19.2)
De Afdeling zal onder 20 eindigen met een conclusie over het beroep van de Stichting.
De conclusies van de onderzoeken
Onderzoeken van Wareco/Aveco de Bondt
11.     Het bureau Wareco (thans: Aveco de Bondt) heeft voor het nazorgplan een aantal onderzoeken verricht waarvan de resultaten in een aantal rapporten zijn vermeld. Het gaat om deze rapporten:
- "Conceptueel model 2015 Coupépolder Alphen aan den Rijn" van 4 december 2015;
- "Coupépolder Alphen aan den Rijn; Evaluatie mogelijkheden verminderen onttrekking ringdrain" (hierna: het rapport "Evaluatie mogelijkheden verminderen onttrekking ringdrain") van 3 mei 2019;
- "Scenariostudie opbarsten zand-bentonietlaag Coupépolder" van 3 mei 2019;
- "Bepaling natuurlijke afbraak Coupépolder Alphen aan den Rijn" van het bureau Wareco (hierna: het rapport "Bepaling natuurlijke afbraak") van 3 juli 2019;
- "Resultaten bemonstering grondwater aan randen van de voormalige stortlocatie Coupépolder te Alphen aan den Rijn" van 10 januari 2022. Dit rapport is van Aveco de Bondt.
12.     De belangrijkste conclusies van deze onderzoeken zijn:
- Er is geen verschil in chemische kwaliteit tussen het water dat vanuit de voormalige stort in de drain terechtkomt en het grondwater aan de schone zijde;
- In de voormalige stort zijn sterk verhoogde gehalten van bepaalde verontreinigende stoffen aangetroffen, maar de verontreiniging was minder omvangrijk aanwezig dan vooraf werd verwacht. In de scheidende klei/veenlaag onder de voormalige stort en in het diepere grondwater hieronder zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen, zodat sprake is van enige mate van verticale spreiding van de verontreiniging;
- Of in de periode van het onderzoek sprake was van natuurlijke afbraak van verontreinigende stoffen kon vanwege de aangetroffen lage gehalten niet worden beoordeeld. De condities voor afbraak van vluchtige chloorkoolwaterstoffen (hierna: VOCI) zijn zowel in als onder de voormalige stort gunstig. Alleen is in de stort wel sprake van een tekort aan organisch koolstof. Dit kan resulteren in stagnatie van de afbraak. In het onderliggende klei/veenpakket of eerste watervoerende pakket is echter wel voldoende opgelost organische stof (afgekort: DOC) aanwezig en wordt deze stagnatie niet verwacht. De omstandigheden voor natuurlijk afbraak van aromatische koolwaterstoffen zijn minder gunstig;
- Het vermoeden is dat in het verleden sprake was van natuurlijke afbraak van verontreiniging, omdat er nagenoeg geen mobiele verontreinigingen met vluchtige aromaten, VOCI en minerale olie zijn aangetroffen en  omstandigheden in het grondwater zijn geconstateerd die erop duiden dat natuurlijke afbraak heeft plaatsgevonden, zogeheten redoxomstandigheden;
- Wat betreft de stroming van het water is er een fundamenteel verschil tussen het noordelijk deel en het zuidelijk deel van de voormalige stort. In het noordelijk deel is de natuurlijke onderafdichting veel zandiger ontwikkeld dan in het zuidelijk deel. Hierdoor is alleen in het noordelijk deel verticale stroming vanuit het stortmateriaal naar het diepere grondwater aanwezig. In het zuidelijk deel is deze verticale stroming verwaarloosbaar;
- Door het stopzetten van de ringdrainage zal de grondwaterstand in de voormalige stort stijgen. Hierdoor neemt de verticale grondwaterstroming vanuit het stortmateriaal naar het diepere grondwater naar schatting met 10 tot 30% toe.
Second opinion
13.     In het rapport "Second opinion over een aangepast Nazorgplan voor de voormalige stortplaats Coupépolder in Alphen aan den Rijn" van het bureau Edelman B.V. van 24 juli 2021 (hierna: de second opinion) zijn de onderzoeken van Wareco en een concept-nazorgplan beoordeeld. In de second opinion staat dat het beëindigen van de actieve bemaling van de ringdrainage een verantwoorde en de meest optimale keuze is.
Zijn de onderzoeken onafhankelijk en onpartijdig verricht?
14.     De Stichting voert aan dat de verrichte onderzoeken niet onafhankelijk en onpartijdig zijn verricht. Volgens haar is de plaatselijke politiek verweven met golfclub Zeegersloot. Daardoor wordt een groot deel van de onderzoeken volgens de Stichting naar een bepaalde conclusie toegeschreven, zodat de huidige situatie gehandhaafd kan blijven. Zij heeft een aantal voorbeelden genoemd waarin volgens haar sprake is van manipulatie van informatie in onderzoeken. Zo zijn volgens haar in een onderzoek naar de vraag of sprake is van natuurlijke afbraak de resultaten van een statistische test, de Mann-Kendall Statistical Test, verkeerd gerapporteerd.
14.1.  Zoals het college in het bestreden besluit heeft toegelicht, zijn de onderzoeken van Wareco en de second opinion verricht in opdracht van de Omgevingsdienst Midden-Holland, namens de provincie Zuid-Holland, en dus niet namens de golfclub. Alleen al daarom ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de verrichte onderzoeken en de second opinion niet onafhankelijk en onpartijdig zijn verricht. Ook de voorbeelden die de Stichting heeft genoemd, leiden niet tot dat oordeel. De Afdeling ziet in die voorbeelden geen aanleiding om aan te nemen dat in de verrichte onderzoeken sprake is van manipulatie van informatie.
Het betoog slaagt niet.
Worden alle relevante verontreinigende stoffen in de analyse van monsters meegenomen?
15.     De Stichting voert aan dat het percolaat weliswaar schoon lijkt te zijn, maar dat watermonsters ten onrechte niet worden geanalyseerd op alle verontreinigende stoffen die in de voormalige stort aanwezig kunnen zijn. Het college gaat er volgens de Stichting ten onrechte van uit dat duidelijk en inzichtelijk is welke stoffen in de stort aanwezig zijn. De Stichting stelt dat alleen wordt geanalyseerd op de stoffen die voorkomen in gemiddelde stortlocaties van huishoudelijk afval. Dat is volgens haar niet terecht, vanwege de hoeveelheid verschillende chemicaliën die is aangetoond in de Coupépolder.
De Stichting stelt in dit verband dat door het stilleggen van een deel van de ringdrainage de zogeheten EC-waarden in het grondwater sterk zijn toegenomen en veel hoger zijn dan de normale EC-waarde van 1.000 voor schoon grondwater. De EC-waarde geeft aan hoeveel opgeloste zouten in een vloeistof aanwezig zijn. Hoe meer zout-ionen in een vloeistof aanwezig zijn, hoe beter de elektrische geleidbaarheid en hoe hoger de EC-waarde. "EC" staat daarbij voor de elektro conductiviteit (geleidbaarheid). De Stichting voert aan dat uit het rapport "Bepaling natuurlijke afbraak" volgt dat de gemiddelde EC-waarde in de Coupépolder in januari 2018 nog 1.005 was, in september 2018 2.421 en eind mei 2019 3.622. Volgens de Stichting duiden deze hoge EC-waarden erop dat verontreinigende stoffen in de voormalige stort aanwezig zijn die in de analyse van monsters ontbreken.
15.1.  Zoals het college heeft toegelicht, is in het kader van het onderzoek naar de potentie van natuurlijke afbraak het grondwater in de stort geanalyseerd op een zeer breed pakket aan verontreinigende stoffen. Het gaat daarbij om ongeveer 250 stoffen. Ook in de andere onderzoeken zijn watermonsters op een groot aantal verontreinigende stoffen geanalyseerd. Verder volgt uit bijlage 6 van het nazorgplan dat op een groot aantal verontreinigende stoffen wordt geanalyseerd. De Afdeling ziet in wat de Stichting heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat in de analyse van monsters relevante verontreinigende stoffen ontbreken. De Afdeling zal dit in de overwegingen hierna motiveren.
15.2.  De Stichting stelt dat bij de selectie van de stoffen geen gebruik is gemaakt van informatie in justitiële gegevens over welke stoffen er in de Coupépolder zijn gestort. Het college heeft daarover toegelicht dat de gemeente Alphen aan den Rijn naar aanleiding van de bevindingen van een commissie van deskundigen in 2013 een lijst heeft laten opstellen met stoffen en stofgroepen die in de voormalige stort aanwezig kunnen zijn. Deze lijst is gebaseerd op een stoffenlijst uit 1989 van het regionaal rechercheteam, aangevuld met gegevens van processen-verbaal en diverse rapportages van het RIVM, TNO en Iwaco. Uit de opgestelde lijst zijn vervolgens tien stoffen geselecteerd die het hoogst scoren op basis van mobiliteit en toxiciteit. Bij de monitoringsronde in 2013 zijn deze stoffen niet aangetroffen. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan deze toelichting van het college te twijfelen.
15.3.  De Stichting heeft ook aangevoerd dat het oppervlaktewater en het ondiepe grondwater langs de drain ten onrechte niet op zware metalen worden geanalyseerd. In het nazorgplan staat daarover dat zware metalen in de beheerssituatie in de ringsloot al in gehalten boven de oppervlaktewaternormen zijn aangetroffen, meest waarschijnlijk als gevolg van oppervlakkige afstroming vanaf de wegen. Hierdoor zijn zware metalen niet geschikt als parameter om na te gaan of sprake is van onaanvaardbare verspreiding vanuit de stort. Verder staat in het rapport "Evaluatie mogelijkheden verminderen onttrekking ringdrain" dat zware metalen niet in  het analysepakket van het ondiepe grondwater zijn opgenomen omdat deze van nature in grond en grondwater voorkomen, waardoor lastig te bepalen is  of de aanwezigheid van deze stoffen het gevolg is van verspreiding vanuit de stort. De Afdeling ziet in wat de Stichting heeft aangevoerd geen aanleiding om op deze punten aan het nazorgplan en het rapport "Evaluatie mogelijkheden verminderen onttrekking ringdrain" te twijfelen.
15.4.  Over de EC-waarden heeft het college toegelicht dat er inderdaad hoge EC-waarden zijn gemeten, maar dat een hoge EC-waarde niet per definitie is te relateren aan een verontreiniging. Door natuurlijke processen, zoals temperatuur, regenwater, bacteriën en schimmels zullen EC-waarden namelijk altijd variëren. Ook de aanwezigheid van stoffen die van nature voorkomen zoals chloride, sulfaat, bicarbonaat, kalium, natrium, magnesium en calcium kan leiden tot een hoge EC-waarde. Het college acht het niet aannemelijk dat de hoge EC-waarden die zijn gemeten het gevolg zijn van de verontreiniging in de voormalige stort. Ook de Afdeling acht dat niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat, zoals het college naar voren heeft gebracht, de laagste EC-waarden in januari 2018 zijn gemeten nadat in juni 2017 de ringdrainage gedeeltelijk is stilgelegd. Als de hoge EC-waarden het gevolg zijn van de verontreiniging in de voormalige stort, had het in de rede gelegen dat al in januari 2018 hoge EC-waarden waren gemeten. De Afdeling ziet in de hoge gemeten EC-waarden dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat relevante verontreinigende stoffen in de analyse ontbreken.
16.     De Afdeling komt tot de conclusie dat het betoog niet slaagt.
Is voldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat percolaat via geulafzettingen de Zegerplas instroomt?
17.     De Stichting voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de mogelijkheid dat percolaat vanuit de stort de nabijgelegen Zegerplas instroomt. Een geulafzetting is een restant van een voormalige rivier of geul. Als een rivier of geul verdwijnt of de loop daarvan verandert, blijven zandige stroomruggen en oeverwallen over. Het gaat volgens de Stichting in dit geval om geulafzettingen van de Kromme Aar in de bovenste bodemlaag onder de stort. Het is volgens haar aannemelijk dat verontreinigd grondwater via deze geulafzettingen ter plaatse van de Coupépolder in de Zegerplas is gestroomd. Deze geulafzetting mondt namelijk uit in de Zegerplas. Ook het Hoogheemraadschap van Rijnland gaat daarvan uit volgens de Stichting. Zij ziet daarvoor ook bewijs in het feit dat voor de Zegerplas sinds 2018 een waarschuwing voor blauwalg wordt gegeven nadat in juni 2017 de ringdrainage is uitgeschakeld. In 2016 en 2017 is geen waarschuwing gegeven voor blauwalg in de Zegerplas.
17.1.  Het college heeft toegelicht dat de geulafzettingen in verbinding staan met de Zegerplas. Het peil van de Zegerplas is echter ongeveer 3 m hoger dan de zogeheten stijghoogten die onder het stortmateriaal zijn gemeten. De stijghoogte is het potentieel peil van het wateroppervlak van grondwater, gemeten vanaf een bepaald niveau. Het is daardoor volgens het college onwaarschijnlijk dat percolaat via de geulafzettingen de Zegerplas instroomt. Als dat toch gebeurt, gaat het volgens het college om een hydrologisch verwaarloosbare dan wel marginale toestroom. Het college heeft daarbij gewezen op de memo "Invloed Coupépolder op de Zegerplas" van 2 december 2021 van het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: de memo van het waterschap).
17.2.  De Afdeling is van oordeel dat het college ervan heeft mogen uitgaan dat in het nazorgplan voldoende rekening is gehouden met de mogelijkheid dat percolaat via geulafzettingen de Zegerplas instroomt. De Afdeling laat in het midden of aannemelijk is dat percolaat daadwerkelijk via geulafzettingen de Zegerplas instroomt. Ook als dat het geval is, neemt dat niet weg dat de toestroom daarvan volgens de memo van het waterschap hydrologisch verwaarloosbaar (minder dan 1%) of op zijn hoogst marginaal is (tussen de 1 en 2%). Volgens de memo zijn voor de ontwikkelingen die zijn geconstateerd in de Zegerplas (voedingstoffen, zink en blauwalg) meerdere verklaringen mogelijk. Het uitschakelen van de ringdrainage is daarvan niet de meest waarschijnlijke oorzaak. De Afdeling ziet in wat de Stichting heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de memo van het waterschap te twijfelen. In de memo staat wel dat toestroom van percolaat zeer plaatselijk toch tot een verslechterde waterkwaliteit in de Zegerplas kan leiden, maar dat is alleen het geval als de concentraties aan stoffen in het percolaat hoog genoeg zijn. Zoals het college heeft toegelicht, volgt uit de verrichte onderzoeken dat de concentraties in het percolaat niet hoog zijn. Bovendien staat in het nazorgplan dat in het historisch stroomgebied van de Kromme Aar een peilbuis zal worden geplaatst zodat een eventuele toestroom van percolaat vanuit de voormalige stort richting de Zegerplas kan worden gemonitord. Het college heeft op de zitting toegelicht dat deze peilbuis zal worden geplaatst zodra de werkzaamheden voor een fietsbrug op de geplande locatie van de peilbuis zijn afgerond.
Het betoog slaagt niet.
Is voldoende rekening gehouden met mogelijke wijzigingen van de stroming van het water in de stort?
18.     De Stichting voert aan dat er ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat door het stopzetten van de drainage de voorkeursstroming van regenwater dat in de voormalige stort terechtkomt, kan veranderen. Daardoor kan het water in aanraking komen met verontreinigende stoffen in de stort waarmee het nog niet eerder in aanraking is geweest.
18.1.  De Afdeling is van oordeel dat het college ervan heeft mogen uitgaan dat in het nazorgplan voldoende rekening is gehouden met mogelijke wijzigingen van de stroming van het water in de stort. In het rapport "Evaluatie mogelijkheden verminderen onttrekking ringdrain" zijn de stromingen van het grondwater in en onder de stort onderzocht. Ook is onderzocht wat de gevolgen van het stopzetten van de ringdrainage daarvoor kunnen zijn. Zoals onder 12 is vermeld, zal daardoor de grondwaterstand in de voormalige stort stijgen. Hierdoor neemt de verticale grondwaterstroming vanuit het stortmateriaal naar het diepere grondwater naar schatting met 10 tot 30% toe. In het nazorgplan is met deze wijziging rekening gehouden in het nazorgsysteem voor de onderzijde van de voormalige stort. Daarin staat namelijk dat de grondwaterstroming wordt gemonitord en dat wordt beoordeeld of deze vergelijkbaar is met de stroming in voorgaande jaren. Als wijzigingen in de grondwaterstromingsrichting worden waargenomen moet worden nagegaan wat hiervan de oorzaak is. Als sprake is van een structurele wijziging moeten de verspreidingsrisico's worden beoordeeld. Mogelijk moet het monitoringssysteem worden aangepast aan de nieuwe verspreidingsrisico's, aldus het nazorgplan. De Afdeling ziet in wat de Stichting heeft aangevoerd geen aanwijzingen dat mogelijk ook andere stromingen in de voormalige stort zullen wijzigen.
Het betoog slaagt niet.
Betekenen meetresultaten van na het bestreden besluit dat het college ten onrechte heeft ingestemd met het nazorgplan?
19.     De Stichting betoogt dat uit meetresultaten van na het bestreden besluit blijkt dat de mate van verontreiniging in de stort is onderschat. Zij wijst er daarbij op dat uit het rapport "Nazorgstatusrapportage Coupépolder Alphen aan den Rijn; 2022" van 29 augustus 2023 van Aveco de Bondt volgt dat in november 2022 de lozingseisen voor de zware metalen arseen, chroom en koper zijn overschreden. Ook had het water in de ringsloot volgens de Stichting in het najaar van 2023 een ongebruikelijke kleur. Verder heeft de Stichting erop gewezen dat het Heemgebied langs de voormalige stort in het najaar van 2023 is overstroomd met percolaat.
19.1.  Het college heeft toegelicht dat toezichthouders van de Omgevingsdienst Midden-Holland naar aanleiding van een melding van de Stichting het water in de ringsloot hebben gecontroleerd en dat uit de analyse niet is gebleken dat het water verontreinigd was met minerale olie. Wel zijn verhogingen van drie stoffen in het water geconstateerd, namelijk fluorantheen, benzo(a)anthraceen en pyreen. Verder heeft het college toegelicht dat in het najaar de ringdrainage is aangezet vanwege de hoge grondwaterstand. In december 2023 is vervolgens naar voren gekomen dat een pomp van het gemaal voor het Heemgebied defect was geraakt. Er is toen op 27 december 2023 tijdelijk een pomp geplaatst omdat de oplopende waterstand in de ringsloot leidde tot een risicovolle situatie op de Westkanaalweg. Het water is geloosd op het Aarkanaal. Nadat de verhogingen van fluorantheen, benzo(a)anthraceen en pyreen zijn geconstateerd is deze pomp op 9 januari 2024 weer uitgezet in overeenstemming met het terugvalscenario in het nazorgplan, zo heeft het college toegelicht. Het college wijst daarbij op de memo "Nazorg 2023 Coupepolder Alphen aan den Rijn" van 17 januari 2024 van Aveco de Bondt.
19.2.  De Afdeling ziet in de meetresultaten van na het bestreden besluit geen aanleiding voor het oordeel dat het college had moeten weigeren om in te stemmen met het nazorgplan. Wat betreft overschrijdingen van de lozingseisen voor de zware metalen arseen, chroom en koper, verwijst de Afdeling daarvoor naar wat zij onder 15.3 heeft overwogen. Ook de omstandigheid dat verhogingen van de stoffen fluorantheen, benzo(a)anthraceen en pyreen zijn geconstateerd betekent niet dat het college instemming had moeten weigeren. Het gaat erom of de beperkingen en/of maatregelen die het nazorgplan bevat voldoende bescherming bieden. In het nazorgplan is rekening gehouden met risico’s en calamiteiten, zoals onverwachte verspreiding van verontreinigende stoffen. Bijlage 5 van het nazorgplan bevat namelijk beslismodellen en terugvalscenario’s waarin is opgenomen hoe wordt omgegaan met risico’s en calamiteiten als deze zich voordoen. In het uiterste geval kan dat betekenen dat de ringdrainage weer wordt ingeschakeld. Op de zitting heeft het college bevestigd dat het mogelijk is de ringdrainage zo nodig weer in te schakelen. Het college heeft ervan mogen uitgaan dat de beslismodellen en terugvalscenario’s in het nazorgplan voldoende bescherming bieden als verontreinigende stoffen zich onverwacht verspreiden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
20.     De Afdeling komt tot de conclusie dat het college redelijkerwijs heeft kunnen instemmen met het nazorgplan. Het beroep van de Stichting is dus ongegrond.
21.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Besselink
voorzitter
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024
703-974