ECLI:NL:RVS:2024:856

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
202206986/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergoeding voor verleende rechtsbijstand in het kader van een geschil over huur en echtscheiding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Raad voor Rechtsbijstand had op 7 oktober 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 februari 2021, de vergoeding voor verleende rechtsbijstand ingetrokken. [appellant] verleende rechtsbijstand aan [rechtzoekende], die samen met zijn ex-partner een huurwoning huurde. Na plannen van de gemeente om de woning te slopen, startte [appellant] een procedure tegen de ex-partner bij de kantonrechter. De kantonrechter oordeelde op 20 november 2019 dat de ex-partner moest meewerken aan de opzegging van de huurovereenkomst. De Raad voor Rechtsbijstand concludeerde echter dat de toevoeging met de onjuiste zaakcode was verleend en dat de zaak onder het personen- en familierecht viel, waarvoor [appellant] niet de vereiste specialisatie had. Tijdens de zitting op 15 februari 2024 zijn zowel [appellant] als de raad niet verschenen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de raad op deugdelijke wijze had gemotiveerd waarom de vergoeding was ingetrokken. De gronden van [appellant] over de werkinstructie P100 en de inschrijvingsvoorwaarden werden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en niet onderbouwd. De Afdeling concludeerde dat de redelijke termijn niet was overschreden en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden.

Uitspraak

202206986/1/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 oktober 2022 in zaak nr. 21/782 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 februari 2021, heeft de raad de vastgestelde vergoeding voor verleende rechtsbijstand ingetrokken.
Bij uitspraak van 26 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2024. [appellant] en de raad zijn, beide met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft rechtsbijstand verleend aan [rechtzoekende]. Rechtzoekende en zijn voormalige echtgenote (hierna: ex-partner) huurden gezamenlijk een woonruimte. Naar aanleiding van de plannen van de gemeente om deze woning te slopen en vervangende woonruimte aan te bieden, heeft [appellant] namens rechtzoekende een procedure tegen zijn ex-partner gestart bij de kantonrechter. De raad heeft de daarvoor door [appellant] aangevraagde toevoeging met zaakcode ‘H040 geschil (ver)huur woonruimte’ verleend. De ex-partner heeft een eis in reconventie ingesteld. De kantonrechter heeft in het vonnis van 20 november 2019 (hierna: het vonnis) de vordering van rechtzoekende, dat zijn ex-partner medewerking moest verlenen bij de opzegging van de medehuurovereenkomst, toegewezen. Voor de verleende rechtsbijstand heeft [appellant] nadien een vergoeding ontvangen van de raad.
2.       [appellant] heeft met de raad een High Trust-convenant gesloten. Na een steekproefonderzoek heeft de raad in het besluit van 4 februari 2021, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaar van 14 januari 2021, geconcludeerd dat de toevoeging was verleend met de onjuiste zaakcode. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een toevoeging met zaakcode ‘P100 personen- en familierecht - overige geschillen’ verleend had moeten worden omdat het geschil voortvloeit uit de echtscheiding. Mede onder verwijzing naar het vonnis van de kantonrechter heeft de raad toegelicht dat het erom gaat dat rechtzoekende wenst dat zijn ex-partner meewerkt aan de gezamenlijke opzegging van de huurovereenkomst, zodat hij in de woning kan blijven. Daarbij heeft de raad opgemerkt dat de rechter ingeval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot kan bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. De raad heeft verder verwezen naar de definitie van rechtsbijstand in artikel 1, eerste lid, en de artikelen 13, aanhef en onder a, 14 en 15, aanhef en onder b, van de Wrb en werkinstructie P100. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat de voorgeschreven indeling van zaakcategorieën, inclusief bijbehorende vergoeding en inschrijvingsvoorwaarden, gebaseerd is op de vaste rechtspraak van de Afdeling dat moet worden gekeken naar het rechtsbelang en met name naar de oorsprong van het geschil. Nu het geschil voortvloeit uit de verbroken relatie is er volgens de raad, gelet op het beleid van de raad en de rechtspraak van de Afdeling, sprake van een zaak op het gebied van personen- en familierecht. [appellant] stond niet ingeschreven met de vereiste specialisatie voor rechtsbijstandverlening voor het personen- en familierecht en daarom heeft de raad de vergoeding ingetrokken.
Beoordeling hoger beroep
Werkinstructie P100, rechtsbelang en vertrouwensbeginsel
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoert over werkinstructie P100, het rechtsbelang van de zaak waarin hij rechtsbijstand heeft verleend en het vertrouwensbeginsel zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom die aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 9 en 10 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat [appellant] niet heeft onderbouwd waarom werkinstructie P100 strijdig zou zijn met het transparantiebeginsel en het verbod van willekeur. Met de rechtbank is de Afdeling verder van oordeel dat de raad op deugdelijke wijze heeft gemotiveerd waarom het geschil over de medehuurovereenkomst voortvloeit uit de echtscheiding en werkinstructie P100 van toepassing is.
Het betoog slaagt niet.
Inschrijvingsvoorwaarden
4.       De gronden van [appellant] over de voorwaarde van inschrijving voor het verlenen van rechtsbijstand in zaken over personen- en familierecht slagen naar het oordeel van de Afdeling ook niet.
De raad heeft de regels als bedoeld in de artikelen 14 en 15 van de Wrb neergelegd in de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2019 (hierna: de Inschrijvingsvoorwaarden). Op grond van de artikelen 6 en 6g hanteert de raad deskundigheidsvereisten voor de verstrekking van toevoegingen in zaken over het personen- en familierecht. Artikel 6g verwijst naar bijlage 3, waarin de inschrijvingsvoorwaarden voor het personen- en familierecht zijn opgenomen. De bepalingen in de Inschrijvingsvoorwaarden zijn algemeen verbindende voorschriften. De omstandigheden waar [appellant] op wijst, namelijk dat relationele aspecten ook binnen andere rechtsgebieden belangrijk zijn en dat de raad niet heeft aangetoond dat advocaten met de specialisatie personen- en familierecht het wat dat betreft beter doen dan andere advocaten, maken naar het oordeel van de Afdeling niet dat toepassing van de Inschrijvingsvoorwaarden in dit geval onevenredig is.
Redelijke termijn
5.       [appellant] voert aan dat de rechtbank niet binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) uitspraak heeft gedaan en hiervoor geen verklaring heeft gegeven.
5.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3506, onder 7.1, en 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2059, onder 64) dient bij de beoordeling van de redelijke termijn de duur van de gehele procedure in aanmerking te worden genomen. Daarbij geldt dat een relatief trage behandeling in bezwaar of beroep kan worden gecompenseerd door een voortvarende behandeling in beroep of hoger beroep. In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftenprocedure begint de termijn op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Dit betekent dat indien pas bij de Afdeling een beroep op schending van de redelijke termijn wordt gedaan, zoals in dit geval, de vraag of de redelijke termijn is overschreden, beoordeeld wordt naar de stand van de zaak op het moment van de uitspraak van de Afdeling. Voor zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, is in beginsel een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk.
5.2.    De raad heeft de e-mail van 17 september 2020 van [appellant] aangemerkt als bezwaarschrift. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot aan de datum van deze uitspraak zijn drie jaren en ruim vijf maanden verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn van vier jaar niet is overschreden. Anders dan [appellant] lijkt aan te voeren, bestond er voor de rechtbank geen aanleiding om ambtshalve te toetsen of ten tijde van haar uitspraak de redelijke termijn was overschreden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024
154-1100