ECLI:NL:RVS:2024:889

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
202305383/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen verlenging van bewaringsmaatregel

Op 4 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 14 augustus 2023, gerectificeerd op 16 augustus 2023, het beroep van de vreemdeling tegen de verlenging van de bewaringsmaatregel gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel bevolen. De staatssecretaris had de vreemdeling in bewaring gesteld bij besluiten van 31 januari 2023 en 28 juli 2023, waarbij de termijn van de bewaringsmaatregel was verlengd met maximaal twaalf maanden.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank het beroep van de vreemdeling tegen het verlengingsbesluit ook had aangemerkt als een beroep tegen het voortduren van de bewaring. Echter, tegen een uitspraak over het voortduren van de maatregel kan geen hoger beroep worden ingesteld, zoals bepaald in artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde zich daarom onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van de procedurele regels binnen het bestuursrecht en de beperkingen die gelden voor hoger beroep in zaken betreffende de vreemdelingenbewaring. De beslissing van de rechtbank om het beroep van de vreemdeling gegrond te verklaren, werd niet ter discussie gesteld, maar de Raad van State kon zich niet uitspreken over de inhoudelijke aspecten van de zaak vanwege de onbevoegdheid.

Uitspraak

202305383/1/V3.
Datum uitspraak: 4 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 14 augustus 2023, gerectificeerd op 16 augustus 2023, in zaak nr. NL23.22394 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 31 januari 2023 en 28 juli 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld en de termijn van de bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden.
Bij uitspraak van 14 augustus 2023, gerectificeerd op 16 augustus 2023, heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen de verlenging van de bewaring opgevat als beroep tegen het voortduren daarvan, dat beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Postma, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De uitspraak van de rechtbank gaat over het voortduren van de maatregel van bewaring (artikel 96 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
2.       Dat de rechtbank het beroep van de vreemdeling tegen het verlengingsbesluit van 28 juli 2023 ook heeft aangemerkt als een beroep tegen het voorduren van de bewaring is geen reden om het hoger beroep in behandeling te nemen. De rechtbank heeft dit nu eenmaal gedaan en of dat terecht of ten onrechte is, is op zichzelf geen reden om het hoger beroep van de staatssecretaris toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
3.       De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024
873