ECLI:NL:RVS:2024:926

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
202203314/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om inzage in politiegegevens en de rechtmatigheid van de beslissing tot verstrekking aan de Duitse politie

In deze zaak heeft [appellant] op 21 oktober 2019 beroep ingesteld tegen een beslissing van de korpschef van politie, die op een onbekende datum is genomen. Dit beroep volgde op een verzoek van [appellant] op 3 september 2019 om informatie over politiegegevens die de korpschef aan de Duitse politie had verstrekt. [appellant] verkreeg gedeeltelijke inzage in een e-mail met politiegegevens die op 26 mei 2018 naar de Duitse politie was verstuurd. De kern van de zaak betreft de beslissing van de korpschef om deze gegevens te verstrekken, en niet de inhoud van de e-mail zelf of de rechtmatigheid van de verwerking van de informatie.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van [appellant] op 13 april 2022 niet-ontvankelijk, waarop [appellant] hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 15 juni 2023 zijn zowel [appellant] als de korpschef, vertegenwoordigd door G. Hagens en S. Filali, verschenen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de beslissing van de korpschef niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. De Afdeling bevestigde het oordeel van de rechtbank dat er geen schriftelijk besluit was en dat de beslissing niet gericht was op enig rechtsgevolg.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.

Uitspraak

202203314/1/A3.
Datum uitspraak: 6 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2022 in zaak nr. 19/6482 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
[appellant] heeft op 21 oktober 2019 beroep ingesteld tegen een beslissing van de korpschef van een onbekende datum.
Bij uitspraak van 13 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2023, waar [appellant] en de korpschef, vertegenwoordigd door G. Hagens en S. Filali, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 3 september 2019 een verzoek ingediend waarin hij de korpschef verzoekt een aantal vragen te beantwoorden over hem betreffende politiegegevens die de korpschef aan de Duitse politie ter beschikking heeft gesteld. Naar aanleiding van het verzoek heeft [appellant] op grond van de Wet Politiegegevens (hierna: de Wpg) gedeeltelijke inzage verkregen in een e-mail met [appellant] betreffende politiegegevens die de korpschef op 26 mei 2018 naar de Duitse politie heeft verstuurd.
2.       Vervolgens heeft [appellant] beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef "van onbekende datum, genomen ergens voorafgaande of op 26 mei 2018". Hierbij doelt [appellant] op de beslissing om een e-mail met [appellant] betreffende politiegegevens te gaan versturen aan de Duitse politie. Daarover gaat het in deze zaak. Het gaat dus niet om de inhoud van de e-mail van 26 mei 2018 en ook niet over de vraag of de in die e-mail verstrekte informatie rechtmatig is verwerkt.
Wettelijk kader
3.       Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."
Artikel 25, eerste lid, van de Wpg luidt: "De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over: […]".
Artikel 28, eerste lid, van de Wpg luidt: "De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke rectificatie van de hem betreffende onjuiste politiegegevens te verkrijgen en, rekening houdend met het doel van de verwerking, het recht om onvolledige politiegegevens te laten aanvullen, onder meer door middel van een aanvullende verklaring. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. […]".
Artikel 29, eerste lid, van de Wpg luidt: "Een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 25 of 28 geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. […]".
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat deze beslissing van de korpschef niet moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep bij de bestuursrechter open staat. Vast staat dat er geen schriftelijk besluit is waarin de beslissing is opgenomen om een e-mail te gaan versturen naar de Duitse politie met [appellant] betreffende politiegegevens.
Hoger beroep
5.       [appellant] stelt zich op het standpunt dat de beslissing wel moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Beoordeling van het hoger beroep
6.       De Afdeling is net als de rechtbank van oordeel dat de betreffende beslissing in deze zaak geen besluit is in de zin van de Awb. Het is geen schriftelijke beslissing. Het is ook geen rechtshandeling omdat de beslissing om de e-mail te gaan versturen niet is gericht op enig rechtsgevolg. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:3 van de Awb. De Afdeling is tevens van oordeel dat de betreffende beslissing geen beslissing is zoals bedoeld in artikel 29 van de Wpg. In dit artikel staat dat alleen beslissingen op een verzoek als bedoeld in artikel 25 of 28 een besluit in de zin van de Awb zijn. Alleen bij deze beslissingen staat beroep bij de bestuursrechter open. Een verzoek op grond van artikel 25 of 28 van de Wpg is in deze zaak niet aan de orde. Daarom kan tegen de beslissing van de korpschef om een e-mail met [appellant] betreffende politiegegevens te gaan versturen aan de Duitse politie geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld.
7.       Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024
317-990