ECLI:NL:RVS:2024:964

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
202300201/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor verbouwing bedrijfspand in Egmond aan Zee

Op 6 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) voor de verbouwing van een bedrijfspand in Egmond aan Zee. De vergunning werd verleend op 29 september 2021, maar werd betwist door [appellant sub 1], die een onderhoudsbedrijf voor auto's exploiteert op een nabijgelegen perceel, en door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. Zij vreesden voor verkeers- en parkeeroverlast en een waardedaling van hun panden. De rechtbank Noord-Holland had eerder de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard op 1 december 2022.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid en dat de bereikbaarheid voor hulpdiensten niet in het geding is. De appellanten voerden aan dat de rechtbank had miskend dat er onvoldoende parkeergelegenheid zou zijn en dat de bereikbaarheid voor hulpdiensten niet gewaarborgd was. De Afdeling verwierp deze argumenten en bevestigde dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning op juiste gronden had verleend. De Afdeling concludeerde dat de hoger beroepen ongegrond zijn en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Omgevingswet en de relevante bestemmingsplannen, en bevestigt dat de vergunningverlening in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. De Afdeling oordeelde dat er geen noodzaak was voor het college om advies in te winnen bij de Veiligheidsregio, aangezien de situatie niet als nieuw werd beschouwd. De uitspraak heeft implicaties voor de beoordeling van omgevingsvergunningen en de verantwoordelijkheden van gemeenten in het kader van verkeers- en parkeeroverlast.

Uitspraak

202300201/1/R1.
Datum uitspraak: 6 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.       [appellant sub 1] handelend onder de naam [appellant sub 1], gevestigd te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH),
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 1 december 2022 in zaken nrs. 22/1639 en 22/2306 in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1],
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2021 heeft het college aan [partij]. een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het bedrijfspand op het adres [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] in Egmond aan Zee.
Bij besluiten van 17 maart 2022 heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2022 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2023, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en het college, vertegenwoordigd door B.R.V. van Ommen en J.H. Bekkers, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 21 juli 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       In reactie op de aanvraag van 21 juli 2021 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het bedrijfspand op het adres [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] in Egmond aan Zee. Het bouwplan voorziet onder andere in het plaatsen van vijf nieuwe overheaddeuren aan de oostgevel. Daarnaast voorziet het bouwplan in negen extra parkeerplekken.
Het bedrijfspand ligt aan een doodlopende aftakking van de Pieter Schotsmanstraat. Deze doodlopende aftakking is 6 meter breed en ruim 40 meter lang.
Parkeerplekken
3.       [appellant sub 1] exploiteert een onderhoudsbedrijf voor auto's op het nabijgelegen perceel [locatie 6]. Hij vreest dat het verlenen van de vergunning tot verkeers- en parkeeroverlast in de omgeving leidt. Bovendien vreest hij voor een waardedaling van zijn pand. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid en dat het bouwplan voorziet in de mogelijkheid om ongehinderd te laden en lossen. Momenteel heeft een huurder van het bedrijfspand namelijk geen plek op de parkeerplaats binnen het terrein van [partij]. Dit is ook te voorzien als na gebruikmaking van de vergunning de andere gedeelten van het verbouwde bedrijfspand worden verhuurd.
3.1.    Ter plaatse van het perceel geldt onder meer het bestemmingsplan "Parkeren", vastgesteld op 31 mei 2018. Op grond van artikel 3.1 van de planregels wordt een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
3.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid in de zin van artikel 3.1 van de planregels. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat er zes extra parkeerplekken nodig zijn en dat het bouwplan voorziet in negen of in ieder geval acht parkeerplekken. De rechtbank heeft tevens terecht overwogen dat parkeren op eigen terrein als uitgangspunt geldt, waardoor er genoeg ruimte in de doodlopende straat is om te laden en lossen. Dat de verwachting bij [appellant sub 1] bestaat dat er feitelijk op de openbare weg zal worden geparkeerd, doet daar niet aan af.
Het betoog slaagt niet.
Bereikbaarheid voor hulpdiensten
4.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gebruiken de loods op het eveneens nabijgelegen perceel [locatie 7] als opslagruimte. Zij betogen dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld dat hun bedrijfsunit na het realiseren van het bouwplan nog bereikbaar is, ook voor hulpdiensten. Door de toename van laad-, los- en verkeersactiviteiten neemt de bereikbaarheid enorm af. Er is namelijk geen keerlus in de doodlopende straat. De nieuw te realiseren units aan het einde van de straat zullen dit probleem ook ondervinden. De rechtbank heeft miskend dat het college had moeten toetsen aan de regionale Handreiking van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord, de Bluswatervoorziening en bereikbaarheid VRNHN 2021 (hierna: de regionale Handreiking), zoals daarin invulling is gegeven aan de landelijke Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019. Op grond hiervan is de bereikbaarheid voor hulpdiensten in de doodlopende aftakking onvoldoende. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben verder ter zitting betoogd dat het college voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning advies had moeten vragen aan de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord op grond van de Wet Veiligheidsregio’s.
4.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college ervan mocht uitgaan dat het bouwplan aan artikel 6.35 van het Bouwbesluit 2012 voldoet. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid betrokken dat de bedrijfsunits op ten hoogste tien meter van de openbare weg liggen, waardoor artikel 6.37, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 niet van toepassing is. Bovendien geldt het uitgangspunt dat binnen het terrein wordt geparkeerd. Tevens is de straat breed genoeg om een voertuig dat gebruikt wordt om te laden en lossen te passeren. Het betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat de rechtbank heeft miskend dat het college aan de regionale Handreiking had moeten toetsen, volgt de Afdeling niet. Uit de Factsheet Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid VRNHN2021, van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord, volgt namelijk dat de Handreiking dient als toetsingskader voor nieuwe situaties. Naar het oordeel van de Afdeling is er geen sprake van een nieuwe situatie, nu het pand al bestond en de inrichting van de straat met de omgevingsvergunning als zodanig niet verandert. Verder valt er geen rechtsregel aan te wijzen op grond waarvan het college voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning advies had moeten vragen aan de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord.
Het betoog slaagt niet.
Deuren
5.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat de rechtbank heeft miskend dat er op de aanvraag van de omgevingsvergunning twee deuren in de loods als bestaand zijn ingetekend, terwijl hiervoor geen vergunning is verleend. Deze dienen volgens hen weer in de oude staat teruggebracht te worden, zodat er ramen in zitten en geen deuren.
5.1.    Naar het oordeel van de Afdeling zijn de twee door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bedoelde deuren in ieder geval niet vergund bij het besluit van 29 september 2021. Hun betoog dat er twee deuren in het bedrijfspand zitten waarvoor geen vergunning is verleend, betreft een kwestie van handhaving die in deze procedure niet ter beoordeling staat. Anders dan appellanten tijdens de zitting bij de Afdeling hebben gesteld, is in de aangevallen uitspraak niet vermeld dat deze deuren met de nu verleende vergunning zijn gelegaliseerd. Uit de aantekeningen van de zitting bij de rechtbank blijkt ook niet dat de rechter zich in die zin heeft uitgelaten. Uit die aantekeningen blijkt integendeel dat de rechter tijdens de zitting heeft geconcludeerd dat er met de verleende vergunning niets wordt gelegaliseerd. Dit is vervolgens bevestigd door het college.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Meijer lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024
195-1083