ECLI:NL:RVS:2024:968
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en regulier door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 7 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 16 juni 2021 een aanvraag ingediend, die werd afgewezen. Tevens werd haar ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geweigerd. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 6 mei 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, hoger beroep ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank had terecht vastgesteld dat de echtgenoot en het kind van de vreemdeling geen verblijf in Nederland of elders in de Europese Unie hebben, waardoor de afwijzing van haar asielverzoek niet leidt tot scheiding van hen. De Raad van State concludeerde dat er geen sprake was van schending van artikel 8 EVRM.
Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 maart 2024, waarbij mr. M. den Heyer als lid van de enkelvoudige kamer en mr. D.I. van Kesteren als griffier aanwezig waren.