202306990/1/A3.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd in [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 september 2023 in zaken nrs. 22/7765 en 23/429 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2022 heeft de minister aan [appellante] een boete opgelegd van € 54.000 wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml). Eveneens bij besluit van 17 juni 2022 heeft de minister [appellante] een waarschuwing preventieve stillegging van het werk gegeven (hierna: de waarschuwing).
Bij besluiten van 21 oktober 2022 heeft de minister de door [appellante] gemaakte bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, advocaat in Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. S.J. Erades, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is een koeriersbedrijf. De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft, nadat zij sinds 30 juli 2020 tevergeefs heeft geprobeerd alle benodigde informatie te verkrijgen, [appellante] op 22 september 2020 op grond van artikel 18b, tweede lid, van de Wml gevorderd om vóór 6 oktober 2020 stukken te verstrekken waaruit onder meer blijkt welk loon en welke vakantiebijslag aan zes werknemers is voldaan en hoeveel uren zij hebben gewerkt. Omdat [appellante] hieraan niet volledig en tijdig heeft voldaan, heeft de minister een boete van € 54.000 opgelegd en een waarschuwing gegeven. Deze besluiten heeft de minister in bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft overwogen dat niet wordt betwist dat [appellante] de betaalbewijzen niet heeft overgelegd en dat daarmee de overtreding vaststaat, omdat niet alle gevorderde stukken zijn overgelegd. Verder komt het voor rekening en risico van [appellante] dat zij gelet op de PayChecked-certificering in de veronderstelling was dat alles duidelijk was. Dat de vordering niet zou zijn ontvangen volgt de rechtbank niet, omdat [appellante] dit eerst ter zitting heeft gesteld en de boekhouder juist drie dagen na de vordering gegevens heeft overgelegd. Ook blijkt uit de vordering duidelijk dat het ging om een fatale termijn. Dat [appellante] in bezwaar alsnog bepaalde stukken heeft overgelegd, laat onverlet dat artikel 18b, tweede lid, van de Wml gelet op de ontbrekende informatie is overtreden. Datzelfde geldt voor wat [appellante] heeft aangevoerd over de urenregistraties, (de betrouwbaarheid van) de getuigenverklaringen en de onschuldpresumptie. Verder vindt de rechtbank de hoogte van de boete evenredig en ziet zij geen aanleiding voor matiging. [appellante] heeft voldoende gelegenheid gehad om de gevorderde stukken te verstrekken en niet is onderbouwd dat dit door omstandigheden niet mogelijk was. Evenmin zijn stukken overgelegd over haar financiële situatie of de gevolgen voor haar reputatie. Tot slot is evenmin onderbouwd dat maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van toekomstige overtredingen, zodat de minister mede daarom ook geen aanleiding heeft hoeven zien om de waarschuwing in te trekken.
3. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3 tot en met 5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
802