ECLI:NL:RVS:2025:1007

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
202303064/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldhulpverlening door college van burgemeester en wethouders van Nijmegen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen op 7 april 2021 de schuldhulpverlening aan [appellant] beëindigd. [appellant] had op 21 mei 2019 een aanvraag ingediend voor schuldhulpverlening en was op 10 september 2019 toegelaten. De beëindiging van de schuldhulpverlening vond plaats omdat [appellant] niet voldeed aan de verplichtingen uit de Beleidsregels Schuldhulpverlening gemeente Nijmegen 2021, waaronder het niet meewerken aan het schuldhulpverleningstraject. Het college stelde vast dat de bijstandsuitkering van [appellant] was stopgezet en dat hij nieuwe schulden had laten ontstaan. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een uitspraak van de rechtbank Gelderland op 24 april 2023, waarin het beroep van [appellant] gegrond werd verklaard, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 oktober 2024 behandeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college niet voldoende had gemotiveerd welke bepalingen waren geschonden en welke gevolgen dit had. In hoger beroep heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het besluit in stand heeft gelaten, maar heeft het college wel veroordeeld tot vergoeding van proceskosten voor het indienen van een tweede nader processtuk. De uitspraak van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en bevestigd voor het overige.

Uitspraak

202303064/1/A2.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Nijmegen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 april 2023 in zaak nr. 21/5326 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen
(hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2021 heeft het college de schuldhulpverlening aan [appellant] beëindigd.
Bij besluit van 1 november 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 november 2021 heeft het college vastgesteld dat het niet tijdig een besluit heeft genomen en de hoogte van de verschuldigde dwangsom vastgesteld op € 140,-.
Bij uitspraak van 24 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 november 2021 vernietigd voor zover dat is gericht tegen de beëindiging van de schuldhulpverlening, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand blijven, het besluit van 3 november 2019 vernietigd en de hoogte van de door het college aan [appellant] verschuldigde dwangsom vastgesteld op € 161,-.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. V.W.J.H. Kobossen, advocaat in Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. de Roder en G.H. Poel, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       De voor deze zaak relevante wetgeving en beleidsregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       Op 21 mei 2019 heeft [appellant] een aanvraag ingediend om te worden toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject. Bij besluit van 10 september 2019 heeft het college hem toegelaten.
Besluitvorming
3.       Bij besluit van 7 april 2021 heeft het college het schuldhulpverleningstraject beëindigd op de grond dat [appellant] niet heeft voldaan aan de uit de Beleidsregels Schuldhulpverlening gemeente Nijmegen 2021 (hierna de beleidsregels) voortvloeiende verplichtingen, die nader zijn gespecificeerd in de schuldregelingsovereenkomst, om mee te werken aan zijn schuldhulpverleningstraject. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de bijstandsuitkering van [appellant] is stopgezet en hij schulden heeft laten ontstaan.
Bij besluit van 1 november 2021 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college aanvullend ten grondslag gelegd dat [appellant] de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 6 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs) heeft geschonden. Hij was verplicht volledige openheid van zaken te geven vanaf het eerste gesprek tot en met het einde van de schuldhulpverlening. Dit heeft hij niet gedaan, nu zijn uitkering is stopgezet en hij daardoor vanaf december 2020 geen inkomen meer had. Verder heeft hij niet gemeld dat hij in loondienst zou gaan - wat uiteindelijk niet is gebeurd - en dat hij veertien boetes heeft gekregen van het CJIB. Ook heeft hij niet tijdig gemeld dat hij huurachterstanden had. Daarnaast heeft het college aan het besluit ten grondslag gelegd dat [appellant] de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wgs heeft geschonden. Zo is hij gestopt met de aflossing in de schuldregeling. Verder zou [appellant] zijn arbeidscontract opsturen, maar heeft hij dit, ondanks de daarover gemaakte afspraak, nagelaten. Tot slot heeft het college aan het besluit ten grondslag gelegd dat [appellant] artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder d, van de beleidsregels heeft geschonden door nieuwe schulden aan te gaan. De bijstandsuitkering van [appellant] is over de periode 12 november 2020 tot en met 30 november 2020 teruggevorderd. Daarnaast heeft hij een achterstand in de motorrijtuigenbelasting laten ontstaan.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat het college in het besluit van 1 november 2021 niet heeft vermeld welke bepalingen zijn geschonden door welke handelingen van [appellant], welke gevolgen het college daaraan wenste te verbinden en hoe hoog de hoogte van de dwangsom had moeten zijn. Ook heeft het college in dit besluit geen belangenafweging opgenomen. Omdat het college deze motivering naar het oordeel van de rechtbank al in het besluit had moeten geven, heeft zij dit besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel vernietigd.
5.       De rechtbank heeft, voor zover nu van belang, geoordeeld dat [appellant] het college niet zelf en onmiddellijk op de hoogte heeft gebracht van de wijzigingen die zich hebben voorgedaan in zijn financiële en persoonlijke situatie, terwijl hij op grond van artikel 6 en 7 van de Wgs daar wel toe verplicht was. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich, ook los van de toepasselijke beleidsregels, terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] de inlichtingen- en de medewerkingsplicht heeft geschonden die zijn opgenomen in de door hem ondertekende overeenkomst schuldregeling, de bijlage "Verplichtingen schuldhulpverlening" en het plan van aanpak. [appellant] heeft zich niet aan deze verplichtingen gehouden, nu hij onder andere nieuwe schulden heeft laten ontstaan en zijn inkomen is verloren. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat [appellant] de inlichtingen- en de medewerkingsplicht uit de Wgs heeft geschonden en het college de schuldhulpverlening terecht heeft beëindigd. De hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank ook niet geschonden. Er heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden en uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat de bezwaren inhoudelijk zijn beoordeeld. Het betoog van [appellant] dat de kopie van de overeenkomst en het plan van aanpak pas veel later per e-mail naar hem toe zijn gestuurd, volgt de rechtbank niet omdat [appellant] deze stukken zelf heeft ondertekend. Hoewel het college het bestreden besluit in eerste instantie niet voldoende heeft gemotiveerd, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank het bestreden besluit voldoende gemotiveerd in de twee aanvullende verweerschriften. Om die reden heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
Hoger beroep
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden. Verder betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat het college bij de beslissing op bezwaar nog nieuwe, voor hem onbekende stukken heeft toegezonden waar hij niet op heeft kunnen reageren. Dit betreffen het verslag van de hoorzitting, het toekenningsbesluit, het plan van aanpak en de overeenkomst.
6.1.    [appellant] heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank niet is ingegaan op het ontbreken van deze stukken in het dossier. Het betoog is derhalve in zoverre terecht voorgedragen, maar kan gelet op het hiernavolgende niet leiden tot vernietiging van de uitspraak.
6.2.    Uit artikel 7:2, eerste lid, van de Awb, vloeit voort dat voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist en belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. [appellant] is tijdens een telefonische hoorzitting gehoord door een medewerker bezwaar en beroep van de afdeling Juridische Zaken, werkzaam voor het college. Het college heeft hiermee aan zijn hoorplicht voldaan. Verder heeft het college het verslag van de hoorzitting als bijlage bij het besluit op bezwaar van 1 november 2021 meegezonden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2022, r.o. 5.1), vereist artikel 7:7 van de Awb niet dat het verslag al voor het besluit op bezwaar aan belanghebbenden wordt toegezonden. Daarmee heeft het college met de verstrekking tijdig aan zijn verplichting voldaan.
Ten aanzien van het toekenningsbesluit, het plan van aanpak en de overeenkomst overweegt de Afdeling dat deze stukken op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb, in het bezwaardossier hadden moeten zitten. De Afdeling ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat niet aannemelijk is dat [appellant] in zijn belangen is geschaad. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant] deze stukken aan het begin van het schuldhulpverleningstraject heeft gezien en heeft ondertekend, en dat het college op zitting onweersproken heeft toegelicht dat hij (kopieën van) de door hem ondertekende exemplaren heeft meegekregen.
Het betoog faalt.
7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hetgeen [appellant] in hoger beroep over de rechtsgevolgen van het besluit heeft aangevoerd is zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 tot en met 7 en 9 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
8.       [appellant] heeft ter zitting nog aangevoerd dat in dit geval met een waarschuwing had kunnen worden volstaan. De Afdeling volgt dit betoog niet, omdat hij niet slechts eenmaal een onbetaalde rekening had of een nieuwe schuld van geringe aard heeft gemaakt, maar meerdere voorwaarden die aan de schuldhulpverlening waren verbonden, meermaals heeft geschonden. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het perspectief voor het traject ontbrak en om die reden een waarschuwing niet meer volstond en het niet onevenredig is dat het is overgegaan tot beëindiging van de schuldhulpverlening. De Afdeling komt daarom tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de schuldhulpverlening mocht beëindigen.
9.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank zonder nadere motivering is overgegaan tot het toekennen van 0,5 punt voor het verschijnen op een nadere zitting en ten onrechte geen punt heeft toegekend voor het indienen van een nader processtuk.
9.1.    De rechtbank heeft, anders dan [appellant] heeft gesteld, geen tussenuitspraak gedaan. De rechtbank heeft de zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen, en de zitting op een later moment vervolgens weer hervat. De vergoeding voor het bijwonen van een nadere zitting na schorsing bedraagt op grond van punt 15 van de Bijlage bij Besluit proceskosten bestuursrecht "nadere zitting (8:64) anders dan na tussenuitspraak" 0,5 punt. De rechtbank heeft dus terecht 0,5 punt toegekend. Het betoog faalt in zoverre.
9.2.    De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om een nader standpunt in te nemen. Het college heeft daarop op 21 oktober 2022 een aanvullende motivering gegeven waarin het heeft gereageerd op de ingebrekestelling en de dwangsom. Verder heeft het college op 1 november 2022 het eerder ingenomen standpunt over de beëindiging nader gemotiveerd. Het college heeft dus op nog twee verschillende tijdstippen nadere stukken ingediend die inhoudelijk verschillen. Het lag daarom in de rede dat [appellant] ook twee keer een reactie kon geven, wat hij ook heeft gedaan. Naar het oordeel van de Afdeling lag het daarom evenzeer in de rede om ook twee keer 0,5 punt toe te kennen voor het indienen van een nader processtuk. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt in zoverre.
Conclusie
10.     Het hoger beroep van [appellant] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarin heeft nagelaten het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten voor het indienen van een tweede nader processtuk. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het college alsnog daartoe veroordelen. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 april 2023 in zaak nr. 21/5326, voor zover de rechtbank heeft nagelaten het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen te veroordelen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het indienen van een tweede nader processtuk opgekomen proceskosten;
III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.     bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
705-1132
BIJLAGE
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
Artikel 6. Inlichtingenplicht
De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet, voor zover gegevens over deze feiten en omstandigheden niet door het college kunnen worden verkregen.
Artikel 7. Medewerkingsplicht
1.       De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
[…].
Beleidsregels Schuldhulpverlening 2014
Artikel 3 Vorm van aanbod en afwijzen schuldhulpverlening
[…]
2.       Het college verleent aan verzoeker schuldhulpverlening, gebaseerd op de uitgangspunten zoals neergelegd in het beleidsplan schuldhulpverlening 2012-2015. Of de gemeente schuldhulpverlening aanbiedt en de vorm waarin de gemeente schuldhulpverlening aanbiedt, is van meerdere factoren afhankelijk en kan dus per situatie verschillen. De factoren die een rol kunnen spelen zijn:
a.
aard c.q. omvang van de schulden;
b.
inkomsten en uitgaven;
c.
psychosociale situatie of verslavingsproblematiek;
d.
houding en gedrag van verzoeker;
e.
woonsituatie;
f.
een eerder gebruik van schuldhulpverlening.
[…]
Beleidsregels Schuldhulpverlening gemeente Nijmegen 2021
Artikel 3. Aanbod schuldhulpverlening
[…]
5. Het college kan voorwaarden verbinden aan schuldhulpverlening. Voorwaarden die in ieder geval gesteld kunnen worden zijn:
[…]
c.       het nakomen van afspraken;
d.       geen nieuwe schulden aangaan;
e.       het zich houden aan de bepalingen van de overeenkomsten die cliënt in het kader van het schuldhulpverleningstraject sluit;
[…].
Artikel 5. Beëindigingsgronden
Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, kan het college besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening indien:
h. schuldeiser(s) hun medewerking aan een minnelijke schuldregeling weigeren of opzeggen;
[…]
j. de voorwaarden zoals genoemd onder artikel 3 lid 5 of uit één van de overeenkomsten, gesloten in het kader van de schuldhulpverlening, niet zijn nagekomen;